donderdag 25 november 2010

Goudkopjes op dieet

Goudkopleeuwaapjes eten niet gezond omdat veel fruit teveel suiker bevat. Door al die suiker zijn de diertjes niet alleen veel te zwaar, ze lijden ook vaker aan suikerziekte, en ondervinden door hun dieet waarschijnlijk problemen tijdens de geboorte. Onderzoek van twee eindejaarsstudenten van het Van Hall Instituut uit Leeuwarden in samenwerking met verzorgers, curatoren en onderzoekers van de KMDA wees uit dat het dieet van goudkopleeuwaapjes in dierentuinen te veel aan suikers en te weinig vezels bevat in vergelijking met hun natuurlijke voedsel. Mogelijk wordt dit veroorzaakt doordat commercieel beschikbaar fruit juist geselecteerd is om veel suiker te bevatten, het is immers bedoeld voor menselijke consumptie.
Uit de wetenschappelijke literatuur wisten we al dat er een duidelijk verband is tussen overgewicht en te grote jongen die moeilijk door het geboortekanaal geraken. Waarschijnlijk verklaart het overgewicht van goudkopmoeders ook het relatief hoge percentage aan doodgeboren jongen waarmee het kweekprogramma voor de goudkopleeuwaapjes sinds een tiental jaren kampt. De aanbeveling luidt dan ook dat dierentuinen hun goudkopleeuwapen zo mogelijk op dieet moeten plaatsen en nauwkeurig de gewichten van hun dieren zouden moeten opvolgen.

Dit lijkt overigens niet typerend te zijn voor leeuwaapjes dierentuinen. Met dit probleem kampen ook de wilde goudkopleeuwaapjes die voorkomen in het Atlantisch kustregenwoud van Brazilië. Grote delen van dit woud zijn gekapt en vervangen door weilanden en plantages. Alhoewel de goudkopjes een bedreigde soort zijn hebben zij zich redelijk goed kunnen aanpassen in cacaoplantages waar vaak nog oorspronkelijke bomen zijn blijven staan. In deze cabruca plantages vinden ze voldoende voedsel en slaapplaatsen. De belangrijkste voedselbron is echter, naast bromelia’s, de veelvoorkomende nangka of ‘jackfruit’, een grote (tot 40 kg!) exotische vrucht met ……. erg veel suiker! Een recente studie van onze Braziliaanse onderzoekspartner Leonardo Oliviera rapporteert dat goudkopjes in cabruca gemiddeld significant zwaarder zijn dan deze in primair regenwoud, bijna net zo zwaar als die in dierentuinen.

Dit is mogelijk ook van toepassing op andere primatensoorten in dierentuinen die veel fruit van bij de groentenboer in hun voeding hebben. Zelfs als ze ook van nature veel fruit eten kan het hoge suikergehalte van het commercieel beschikbare fruit toch nog voor problemen zorgen.… nog meer zoetebekken die op dieet moeten?

Peter Galbusera – CRC/KMDA, Anouk Fens – Van Hall Instituut/CRC

vrijdag 19 november 2010

Internationale erkenning voor onderzoek in Kameroen

Het werk van het CRC in Kameroen heeft de afgelopen maanden internationale erkenning geboekt. Voor onze wetenschappelijke en conservatieactiviteiten in Kameroen ontvingen we enkele belangrijke beurzen.
Onze doctoraatstudent Charles-Albert Petre wist zich te verzekeren van een doctoraatsbeurs van de Federale Overheid (Federaal Wetenschapsbeleid - BELSPO) om zijn project in Kameroen aan zaadverspreiding door gorilla's voort te zetten. In dit project werkt het CRC samen met het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) en de Universiteit voor Agronomie in Gembloux om te bepalen of gorilla's met zaden die zij verspreiden met hun mest een positieve bijdrage leveren aan de herbebossing van gekapte bossen in Kameroen.
In September, tijdens de lancering van de nieuwe conservatiecampagne van de Europese Dierentuinvereniging EAZA, werd Projet Grands Singes verkozen als een van de projecten die in het zonnetje gezet zullen worden. De meer dan 300 EAZA dierentuinen zullen in 2011 tijdens de EAZA APE-campagne een heel jaar aandacht vragen en geld inzamelen ten behoeve van de bescherming van chimpanzees, bonobo’s, gorilla’s orang-oetans, en gibbons. De campagne richt zich op de drie belangrijkste oorzaken die het voortbestaan van mensapen in de natuur bedreigen: het verlies van geschikte leefgebieden, de illegale jacht en handel in apen, en de steeds grotere rol die besmettelijke ziektes spelen in het voortbestaan van mensapen. De KMDA is de hoofdpartner van het Dja Biosphere Reserve Project, een samenwerkingsverband met de  London Zoo en Bristol Zoo dat tracht een bijdrage te leveren aan het duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen en de biodiversiteit in Kameroen. Om in hun inkomen te voorzien jaagt de lokale bevolking rond het natuurreservaat van de Dja jaagt op verschillende diersoorten waaronder westelijke laaglandgorilla's en chimpansees. In samenwerking met de lokale bevolking ontwikkelen we een plan voor duurzame jacht in het bos, en werken we samen aan kleinschalige economische activiteiten als alternatief voor de illegale stroperij. Met 35 dorpsgemeenschappen rond het Dja reservaat willen we niet-duurzame activiteiten in het bos, en met name de jacht op apen verminderen.
Voor een van de projecten in samenwerking met de Belgische organisatie Ape Assistance (Apas), ontvingen we van de Arcus Foundation een geldbedrag van US$ 50.000 om kleinschalige cacaoteelt op te zetten in de dorpen. Deze organisatie ondersteunt vooral programma’s die duurzame ontwikkeling en wetenschappelijk onderzoek gebruiken voor de bescherming van mensapen in de natuur. Daarnaast ontvingen we in september nog een prijs ter waarde van €40.000 van de US Fish and Wildlife Service om te voorzien in alternatieven voor de ilegale stroperij.
Nikki Tagg, Zjef Pereboom / PGS-CRC
Foto: Anne de Graaf / EFICO Foundation

donderdag 11 november 2010

Voortbestaan bromelias hangt af van goudkopleeuwaapen

Goudkopleeuwapen en bromelias hebben een unieke relatie. Epifytische bromelia's groeien op de stammen van grotere bomen, en zijn een typisch kenmerk van het Atlantische regenwoud, en een geliefde plaats waar deze kleine apen foerageren en dierlijke prooien vinden. In januari vertelden we hier al over een studie door onderzoekers van Project BioBrasil (Catenacci et al. 2009) die aantoonde dat goudkopleeuwapen een belangrijke rol vervullen als zaadverspreiders voor bromelia's. Het merendeel van de zaden gevonden in de uitwerpselen van goudkopleeuwapen zijn van bromeliazaden die behoren tot het geslacht Aechmea. Bromeliazaden kiemen ook beter na hun doorgang door het spijsverteringsstelsel van de goudkopleeuwapen.

Uit nieuwe gegevens blijkt nu dat de relatie tussen beide soorten nog intiemer is. Een recent artikel, dat in December 2010 verschijnt in het tijdschrift Biota Neotropica, beschrijft de resultaten van een studie gecoördineerd door Talita Fontoura van de Universiteit van Santa Cruz in Ilheus. Gedurende 67 uur van waarnemingen op drie clusters van bromelia's van de soort Aechmea depressa, was het goudkopleeuwaapje de enige soort die de vruchten van Aechmea tijdens de dag bezocht en de zaden verspreidde. Dit feit is eens te meer verbazingwekkend, omdat er in de regio 32 soorten fruitetende vogels zijn, naast verschillende andere fruitetende apen (kapucijnaapjes, Wied's zijdeaapjes, Titi apen). Deze exclusiviteit kan te wijten zijn aan het feit dat vruchten van Aechmea depressa omringd zijn door stijve bladeren die het moeilijk maken om de zaden te verwijderen. Goudkopleeuwaapjes slagen daar toch in vanwege hun kleine omvang en flexibele lichaam, en hun behendigheid om de bladeren te verwijderen. Goudkopleeuwapen hebben lange slanke vingers die aangepast zijn aan het manipulatieve zoeken van verborgen dierlijke prooien. Deze eigenschap blijkt nu ook nuttig voor het verwijderen van A. depressa zaden.
Daarnaast was het bezoekpercentage aan de clusters bromelia´s ook zeer laag: de goudkopleeuwapen verbleven in totaal 74 minuten in de clusters, minder dan 2% van de totale waarnemingstijd. Dit, in combinatie met het feit dat waarschijnlijk heel weinig vruchteneters in staat zijn om succesvol de vruchten van A. depressa te manipuleren suggereert dat goudkopleeuwapen uiterst belangrijk zijn voor het behoud van de Aechmea populaties. Gezien het aantal goudkopleeuwapen in het hele verspreidingsgebied in dalende lijn gaat, betekent dit dat ook de bromeliapopulaties op lange termijn hiervan negatieve gevolgen zullen lijden.

Meer details vindt u in de publicatie: Fontoura, T. ; Cazetta, E., Nascimento, W. ; Catenacci, L. ; De Vleeschouwer, K. and Raboy, B. E. Diurnal frugivores on the Bromeliaceae Aechmea depressa L.B. Sm. from northeastern Brazil: the prominent role taken by a small forest primate. Biota Neotrop. Oct/Dec 2010 vol.10, no. 4. ISSN 1676-0603.

Kristel De Vleeschouwer - CRC/BioBrasil

dinsdag 9 november 2010

Zijn gibbons wel goede “slingerapen”?

Gibbons en siamangs staan bekend om hun excellente slingercapaciteiten. Brachiatie (armslingeren) werd al vaker vergeleken met een slinger zoals in een staande klok. Hierbij wordt continu energie uitgewisseld tussen hoogte en snelheid (potentiële en kinetische energie). Dit gebeurt passief, zonder nieuwe energie invoer, waardoor de slingerbeweging in theorie eindeloos kan verdergaan. Gibbons moeten echter steeds een volgende handgreep vinden en aangezien ze in het tropisch regenwoud leven, bevinden goede handgrepen zich vaak op verschillende afstanden of op verschillende hoogtes. Hierdoor moeten de gibbons zelf hun bewegingspad aanpassen en dus een stukje voordeel van de passieve slinger afgeven. Als kritische wetenschappers, vroegen wij ons af of ze dan nog wel veel energie kunnen uitwisselen en of hun slingerbeweging dus wel zo efficiënt is als men denkt.
Om dit te onderzoeken, hebben we de hulp ingeroepen van de siamangs in de Zoo. In hun buitenverblijf plaatsten we een opstelling waarvan we de handgrepen makkelijk op verschillende hoogtes en afstanden kunnen plaatsen en we kunnen ze zelfs laten doorveren. De siamangs blijken zeer bereid om hun kunsten te vertonen wanneer we ze belonen met wat eten (dat uiteraard afkomstig is uit hun natuurlijk dieet). Wanneer ze over en weer slingeren filmen we hun bewegingen met vier camera’s tegelijkertijd en meten we de krachten die ze uitoefenen op de handgrepen. Met deze informatie kunnen we heel wat berekeningen doen.
Hoewel we nog volop bezig zijn met deze informatie te verwerken en nieuwe informatie te verzamelen op nog ingewikkeldere opstellingen, kunnen we toch al een paar voorzichtige besluiten trekken. Het blijkt voornamelijk de voortbewegingssnelheid te zijn die de energie-uitwisseling bepaalt en niet de complexiteit van de opstelling. Wanneer een siamang sneller gaat slingeren gaat hij minder energie uitwisselen MAAR de algemene kost van het slingeren blijkt lager te zijn. De siamang houdt dus in elke omstandigheid zijn nettokost hetzelfde: als hij traag gaat is de algemene kost hoog, maar recycleert hij veel van deze energie; als hij sneller gaat, is de algemene kost laag en recycleert hij veel minder. Simpel gezegd zou dit bij mensen kunnen betekenen dat we even moe worden van bergop gaan als van bergaf gaan.
Voorlopig lijkt het dus dat siamangs steeds met dezelfde kost slingeren, ongeacht de complexiteit van de opstelling. Maar hoe ze dat juist aanpakken, daar zijn we nog niet helemaal uit.
Fana Michilsens
Universiteit Antwerpen-FWO / CRC