Vandaag is het precies 200 jaar geleden dat Charles Darwin (1809-1882) werd geboren, en dit jaar werd 150 jaar zijn beroemde werk “On the Origin of Species” gepubliceerd. Darwin is daarmee de grondlegger van de evolutietheorie, één van de krachtigste en invloedrijkste ideeën ooit geformuleerd, omdat de theorie een eenvoudige wetenschappelijke verklaring geeft voor de ontwikkeling van het leven en haar verscheidenheid.
Darwin wees ons op het belang van variatie, natuurlijke selectie en overerving als de basisprincipes van evolutie. Dieren van eenzelfde soort vertonen altijd kleine verschillen, en die variatie leidt er toe dat sommige dieren beter aangepast zijn aan hun omgeving. Natuurlijke selectie zorgt ervoor dat enkel dieren met voordelige eigenschappen kunnen overleven en zich voortplanten. Overerving maakt dat zulke eigenschappen doorgegeven worden aan volgende generaties. Evolutie door natuurlijke selectie maakt het mogelijk dat dieren- en plantensoorten zich telkens weer kunnen aanpassen aan veranderende omstandigheden.
Voor de KMDA speelt de evolutietheorie een centrale rol in onze dagelijkse werking. Als zoo werken wij immers met het resultaat van miljoenen jaren van evolutionaire aanpassingen. De diversiteit van soorten in onze tuinen is als het ware een afspiegeling van de diversiteit van het leven op aarde. Maar nog belangrijker, onze werkmethoden zijn een rechtstreeks gevolg van de inzichten die Darwin ons bijbracht.Concreet betekent dit voor onze dagelijkse werking dat we in zoopopulaties zoveel mogelijk natuurlijke variatie willen behouden. Variatie biedt immers de beste overlevingskansen. Ons equivalent van natuurlijke selectie is het gecoördineerd kweken van dieren door te selecteren welke dieren zich voortplanten en welke niet. Door het juiste beheer van kweekprogramma’s dragen we er zorg voor dat een hoog percentage genetische variatie bewaard blijft in een soort. Dat houdt bijvoorbeeld in dat we soms met succesvolle, goed reproducerende dieren niet meer verder kweken (omdat hun “eigenschappen” al oververtegenwoordigd zijn) en dat we alles op alles zetten om met andere dieren zoveel mogelijk te kweken. We nemen dus niet enkel voldoening met de “aantallen” dieren in onze parken, maar ook met de hoeveelheid genetische variatie die we kunnen handhaven. Door regelmatige uitwisselingen tussen bloedlijnen en dierentuinen zorgen we dat die variatie op grotere schaal behouden blijft, en voorkomen we dat we alle spreekwoordelijke eitjes in één mandje leggen. Ook de wetenschappers van het CRC gaan bij hun onderzoek en de wetenschappelijke ondersteuning van het werk van Zoo en Planckendael uit van de principes uit de evolutietheorie. Alle aspecten van de biologie waarmee zij dagelijks in onze parken en onderzoeksprojecten mee in aanraking komen zijn immers tot stand gekomen door evolutionaire processen.
Zjef Pereboom