In 1913 deed de Noorse onderzoeker Sjelderupp-Ebbe een belangwekkende ontdekking. Hij was als kind al gefascineerd door zijn kleine toom kippen en hield zorgvuldig bij welke kip door wie werd gepikt. Uiteindelijk bleek uit deze aantekeningen dat er een pikorde bestaat – of zoals het later meer algemeen werd genoemd, een dominantiehiërarchie.
Intussen weten we dat dominantiehiërarchieën bij heel veel in groepen levende diersoorten bestaan en dat die soms belangrijke invloed kan hebben op het leven van dieren. Stress en reproductief succes, het kan allemaal afhangen van je plaats in de dominantiehiërarchie. Maar het komt bij het bepalen van zo een hiërarchie niet altijd alleen neer op zorgen dat je pikt en niet gepikt wordt, zoals bij de kippen van Sjelderup-Ebbe. Vooral bij apen en mensapen wordt de hiërarchie beïnvloed door een subtiel en complex netwerk van sociale relaties. Bovendien blijkt dat dominantie niet altijd even sterk uitgesproken is, zelfs bij diersoorten die nauw verwant zijn aan elkaar. We kunnen spreken van “despotische” soorten, waarbij dominantie sterk uitgesproken is, maar er zijn ook “egalitaire soorten” waarbij rangverschillen niet zo erg groot zijn en waar de invloed van dominantie wellicht ook minder sterk is. Tijdens mijn doctoraatsstudie naar mannelijke bonobo’s ontwikkelde ik, samen met Hilde Vervaecke en statisticus Han de Vries van de universiteit van Utrecht, een methode om de dominantiestijl gemakkelijker te kunnen beschrijven. Die methode werkt alvast voor bonobo’s – nu is de vraag of ze ook voor andere diersoorten bruikbaar is. Handig als je onderzoek doet in de dierentuinen van Antwerpen en Planckendael – want daar heb je natuurlijk “proefkonijnen” genoeg.
Jeroen Stevens