Wetenschappelijk onderzoek is een van de manieren voor de KMDA om bij te dragen aan conservatie. Voor die onderzoeksopdracht heeft de KMDA de beschikking over een eigen volledig toegerust onderzoekscentrum. Het Centre for Research and Conservation (CRC) bestaat uit een team van biologen, veeartsen, laboranten en studenten die zich bezig houden met wetenschappelijk onderzoek dat ten eerste kan helpen dieren op een verantwoorde manier te houden in dierentuinen, en ten tweede een bijdrage kan leveren aan het voortbestaan van een diersoort en hun natuurlijke leefmilieu.
Seks in de hoofdrol
De meest voor de hand liggende studieobjecten zijn natuurlijk diersoorten waar de KMDA al een boontje voor heeft, de dieren waar wij het kweekprogramma van beheren. Maar we werken ook met soorten waarin de KMDA een belangrijke rol speelt omdat we ofwel veel ervaring hebben met de kweek, of omdat we een groot deel van de totale populatie in huis hebben, of indien er een nood is aan onze specifieke expertise. Het meest vermaard zijn natuurlijk de bonobo’s van Planckendael. We onderzoeken daar onder andere hoe bonobo’s hun familieruzies oplossen en hoe zij zich met elkaar verzoenen nadien. Daarnaast wordt er momenteel hard gewerkt aan hoe bonobo’s hun “huishouden” organiseren en wat de rol van partnerkeuze is bij het voortplantingssucces van bonobo’s. Ondanks dat we al veel over bonobo’s geleerd hebben is het weten we nog steeds niet waarom sommige vrouwen een voorkeur voor een bepaald mannetje lijken te hebben. Dit zijn vragen die voor het kweekprogramma van bijzondere waarde zijn, en dit soort studies een voorbeeld voor andere kweekprogramma’s. Zo heeft het onderzoek naar het belang van partnerkeuze zich ook uitgebreid naar de monniksgieren. Het door de KMDA gecoördineerde kweekprogramma fungeert als bron voor herintroductieprojecten van monniksgieren in Frankrijk en Spanje, maar het huidige teleurstellende kweeksucces is een serieus gevaar voor het slagen van het volledige conservatieproject voor de soort. Uit ons onderzoek blijkt onder andere dat de tegenvallende kweekresultaten mogelijk veroorzaakt worden doordat wij niet weten hoe de dieren best te koppelen. Monnikgieren hebben immers een levenslange paarband, en nemen niet de eerste de beste als lief.
Stappen is soms een probleem
Binnen de KMDA wordt in de eerste plaats ook geprofiteerd van de beschikbaarheid van een unieke collectie dieren om experimentele gegevens aan te reiken in de discussies rond de evolutionaire oorsprong van het rechtop lopen bij onze verre voorouders. Ook hier spelen de bonobo’s en ook de gibbons een glansrol. De problemen die zij ondervinden bij het stappen kunnen ons inzicht verschaffen in onze eigen geschiedenis op twee benen. Daarnaast worden nieuwe technieken ontwikkeld en gebruikt die worden ingezet op bewegings-problematieken van meer praktische aard die specifiek zijn voor de zoo-wereld. Zo wordt gewerkt aan onderzoek naar de relatie tussen de aard van de bodem in een verblijf en hoef- en gewrichtsproblemen bij okapi’s. De onderzoeksmethoden die werden uitgewerkt voor deze studie, alsook de opgeleverde resultaten, zijn van grote waarde voor de huisvesting van hoefdieren in het algemeen.
DNA vul gaten in onze kennis
Het moderne DNA-labo biedt de KMDA een veelvoud aan praktische toepassingen en nieuwe onderzoeksmogelijkheden. Omdat bijvoorbeeld voor sommige vogelsoorten het geslacht moeilijk of niet uitwendig is te onderscheiden, is de genetische geslachtsbepaling cruciaal voor de kweekprogramma’s van allerlei vogelsoorten. Deze bepalingen gebeuren nu routinematig in de labo’s van de KMDA met behulp van DNA analyses. Maar DNA onderzoek is om nog een andere wijze belangrijk. Eén van de belangrijkste doestellingen binnen de kweekprogramma’s is om per diersoort zo veel mogelijk genetische diversiteit te behouden Alleen dan kan een diersoort op een verantwoorde manier gekweekt of behouden worden. Enkele diersoorten hebben om die reden een bevoorrechte positie en hun eigen DNA onderzoeksprojecten.
In het verleden werden op verschillende momenten nakomelingen van wilde hertzwijnen of babiroessa’s uit Indonesische dierentuinen naar Europese dierentuinen verscheept. Omdat we niet weten hoeveel wilde hertzwijnen aan de basis liggen van de kweek, willen we het aantal stamvaders en stammoeders achterhalen met behulp van DNA analyse. Zolang we niet weten hoe nauw de hertzwijnen die nu in dierentuinen leven aan elkaar verwant zijn kunnen we de verdere kweek dus moeilijk sturen. Ook voor het goudkopleeuwaapje bestuderen we de familiale banden tussen de dieren die vroeger vanuit Brazilië ingevoerd werden. Waarschijnlijk waren dat familiegroepjes, bestaande uit vader, moeder en de kinderen, wat tot gevolg heeft dat we mogelijk minder genetische variatie in de huidige dierentuinpopulatie hebben dan gedacht.
Het genetisch karakteriseren van de drie vermoedelijke ondersoorten van de soldatenara (en mogelijke hybriden) zal toelaten de kweek van deze ara’s ‘raszuiver’ te houden. Ten laatste willen we de genetische diversiteit van de kweekpopulatie van Kaapse zeepaardjes verifiëren en opvolgen. Daarvoor vergelijken we stalen van onze kweek met natuurlijke stalen. De eerste resultaten wijzen op een genetisch verarmde Antwerpse populatie.Ook de brilberen worden onder de loep worden genomen binnen een gezamenlijk project met de Universiteit Bolivië, de Universiteit Antwerpen en het 'Andean Bear specialist team' van de wereld conservatie organisatie IUCN. In de Zuidelijke Andes worden meststalen verzameld ism lokale onderzoekers om aldus meer te weten te komen over de verspreiding en populatiestructuur van deze soort.
Daarnaast kunnen we stellen dat het wetenschappelijk onderzoek door onze veeartsen bijdraagt aan de fysieke en mentale gezondheid van al onze dieren. Dit heeft uiteraard ook positieve gevolgen voor de realisatie van de doelstellingen van diverse kweekprogramma’s. Anderzijds proberen we met onze expertise ook een bijdrage te leveren aan het behoud van bedreigde diersoorten in hun natuurlijke leefomgeving. Daartoe is de KMDA momenteel actief in natuurbeschermingsprojecten in Vlaanderen (Natuurreservaat “De Zegge”), Kameroen en Brazilië, waar CRC-wetenschappers actief veldonderzoek doen en een directe invulling geven aan de natuurbehoudsmissie van de KMDA.
Zjef Pereboom
Seks in de hoofdrol
De meest voor de hand liggende studieobjecten zijn natuurlijk diersoorten waar de KMDA al een boontje voor heeft, de dieren waar wij het kweekprogramma van beheren. Maar we werken ook met soorten waarin de KMDA een belangrijke rol speelt omdat we ofwel veel ervaring hebben met de kweek, of omdat we een groot deel van de totale populatie in huis hebben, of indien er een nood is aan onze specifieke expertise. Het meest vermaard zijn natuurlijk de bonobo’s van Planckendael. We onderzoeken daar onder andere hoe bonobo’s hun familieruzies oplossen en hoe zij zich met elkaar verzoenen nadien. Daarnaast wordt er momenteel hard gewerkt aan hoe bonobo’s hun “huishouden” organiseren en wat de rol van partnerkeuze is bij het voortplantingssucces van bonobo’s. Ondanks dat we al veel over bonobo’s geleerd hebben is het weten we nog steeds niet waarom sommige vrouwen een voorkeur voor een bepaald mannetje lijken te hebben. Dit zijn vragen die voor het kweekprogramma van bijzondere waarde zijn, en dit soort studies een voorbeeld voor andere kweekprogramma’s. Zo heeft het onderzoek naar het belang van partnerkeuze zich ook uitgebreid naar de monniksgieren. Het door de KMDA gecoördineerde kweekprogramma fungeert als bron voor herintroductieprojecten van monniksgieren in Frankrijk en Spanje, maar het huidige teleurstellende kweeksucces is een serieus gevaar voor het slagen van het volledige conservatieproject voor de soort. Uit ons onderzoek blijkt onder andere dat de tegenvallende kweekresultaten mogelijk veroorzaakt worden doordat wij niet weten hoe de dieren best te koppelen. Monnikgieren hebben immers een levenslange paarband, en nemen niet de eerste de beste als lief.
Stappen is soms een probleem
Binnen de KMDA wordt in de eerste plaats ook geprofiteerd van de beschikbaarheid van een unieke collectie dieren om experimentele gegevens aan te reiken in de discussies rond de evolutionaire oorsprong van het rechtop lopen bij onze verre voorouders. Ook hier spelen de bonobo’s en ook de gibbons een glansrol. De problemen die zij ondervinden bij het stappen kunnen ons inzicht verschaffen in onze eigen geschiedenis op twee benen. Daarnaast worden nieuwe technieken ontwikkeld en gebruikt die worden ingezet op bewegings-problematieken van meer praktische aard die specifiek zijn voor de zoo-wereld. Zo wordt gewerkt aan onderzoek naar de relatie tussen de aard van de bodem in een verblijf en hoef- en gewrichtsproblemen bij okapi’s. De onderzoeksmethoden die werden uitgewerkt voor deze studie, alsook de opgeleverde resultaten, zijn van grote waarde voor de huisvesting van hoefdieren in het algemeen.
DNA vul gaten in onze kennis
Het moderne DNA-labo biedt de KMDA een veelvoud aan praktische toepassingen en nieuwe onderzoeksmogelijkheden. Omdat bijvoorbeeld voor sommige vogelsoorten het geslacht moeilijk of niet uitwendig is te onderscheiden, is de genetische geslachtsbepaling cruciaal voor de kweekprogramma’s van allerlei vogelsoorten. Deze bepalingen gebeuren nu routinematig in de labo’s van de KMDA met behulp van DNA analyses. Maar DNA onderzoek is om nog een andere wijze belangrijk. Eén van de belangrijkste doestellingen binnen de kweekprogramma’s is om per diersoort zo veel mogelijk genetische diversiteit te behouden Alleen dan kan een diersoort op een verantwoorde manier gekweekt of behouden worden. Enkele diersoorten hebben om die reden een bevoorrechte positie en hun eigen DNA onderzoeksprojecten.
In het verleden werden op verschillende momenten nakomelingen van wilde hertzwijnen of babiroessa’s uit Indonesische dierentuinen naar Europese dierentuinen verscheept. Omdat we niet weten hoeveel wilde hertzwijnen aan de basis liggen van de kweek, willen we het aantal stamvaders en stammoeders achterhalen met behulp van DNA analyse. Zolang we niet weten hoe nauw de hertzwijnen die nu in dierentuinen leven aan elkaar verwant zijn kunnen we de verdere kweek dus moeilijk sturen. Ook voor het goudkopleeuwaapje bestuderen we de familiale banden tussen de dieren die vroeger vanuit Brazilië ingevoerd werden. Waarschijnlijk waren dat familiegroepjes, bestaande uit vader, moeder en de kinderen, wat tot gevolg heeft dat we mogelijk minder genetische variatie in de huidige dierentuinpopulatie hebben dan gedacht.
Het genetisch karakteriseren van de drie vermoedelijke ondersoorten van de soldatenara (en mogelijke hybriden) zal toelaten de kweek van deze ara’s ‘raszuiver’ te houden. Ten laatste willen we de genetische diversiteit van de kweekpopulatie van Kaapse zeepaardjes verifiëren en opvolgen. Daarvoor vergelijken we stalen van onze kweek met natuurlijke stalen. De eerste resultaten wijzen op een genetisch verarmde Antwerpse populatie.Ook de brilberen worden onder de loep worden genomen binnen een gezamenlijk project met de Universiteit Bolivië, de Universiteit Antwerpen en het 'Andean Bear specialist team' van de wereld conservatie organisatie IUCN. In de Zuidelijke Andes worden meststalen verzameld ism lokale onderzoekers om aldus meer te weten te komen over de verspreiding en populatiestructuur van deze soort.
Daarnaast kunnen we stellen dat het wetenschappelijk onderzoek door onze veeartsen bijdraagt aan de fysieke en mentale gezondheid van al onze dieren. Dit heeft uiteraard ook positieve gevolgen voor de realisatie van de doelstellingen van diverse kweekprogramma’s. Anderzijds proberen we met onze expertise ook een bijdrage te leveren aan het behoud van bedreigde diersoorten in hun natuurlijke leefomgeving. Daartoe is de KMDA momenteel actief in natuurbeschermingsprojecten in Vlaanderen (Natuurreservaat “De Zegge”), Kameroen en Brazilië, waar CRC-wetenschappers actief veldonderzoek doen en een directe invulling geven aan de natuurbehoudsmissie van de KMDA.
Zjef Pereboom