Conservatie, of natuurbehoud, omvat alle activiteiten die bijdragen tot het behouden van dieren, planten en de natuur in het algemeen. Dat kan enerzijds door bescherming van dieren en planten in hun natuurlijke leefomgeving en de zorg voor die leefomgeving zelf, anderzijds door bescherming van diersoorten op een andere plaats. Vooral voor dieren die in de natuur bedreigd worden of zijn uitgestorven, worden populaties in dierenparken in stand gehouden met behulp van kweekprogramma’s. Het merendeel van deze programma’s heeft als doel een zich zelf onderhoudende reservepopulatie op te bouwen voor het geval het met de natuurlijke populatie onverhoopt de verkeerde kant op gaat. Je zou het kunnen zien als soort moderne ‘Ark van Noë’. Een verdere doelstelling is om in tussentijd deze dieren te gebruiken als ambassadeurs voor hun soortgenoten in de natuur, voor natuurbeschermingseducatie, fondsenwerving voor conservatieprogramma’s in de natuur en voor wetenschappelijk onderzoek.
Niet enkel voor bedreigde diersoorten
Het is belangrijk duidelijk te stellen dat niet elke diersoort in een dierentuin deel uitmaakt van een kweekprogramma. Kweekprogramma’s zijn er ook niet alleen voor bedreigde diersoorten, en niet elke bedreigde soort wordt per definitie beheerd binnen een kweekprogramma. Ook andere soorten die van groot belang zijn voor dierentuinen, bijvoorbeeld omwille van hun educatieve waarde, en die zonder intensief beheer dreigen te verdwijnen uit de dierentuincollecties kunnen in een kweekprogramma beheerd worden Een andere belangrijke reden is om te voorkomen dat we dezelfde fouten maken als in “de goede oude tijd”, of in dit geval eerder “de slechte oude tijd”. Toen werden heel wat dieren rechtstreeks betrokken uit de natuur of aangekocht bij handelaren of andere dierentuinen. Onnodig te stellen dat deze dierenhandel vandaag de dag om verschillende redenen onaanvaardbaar is. Voor moderne dierentuinen is onderlinge uitwisseling van dieren uit de kweekprogramma’s ‘zonder winstoogmerk’ de norm.
Europese samenwerking en uitwisseling
Uiteraard kan een individuele dierentuin niet zelf een kweekprogramma beginnen. Dierentuinen die samenwerken door dieren te kweken en onderling uit te wisselen, moeten in zekere mate de afzonderlijke collecties op elkaar afstemmen. Indien elke dierentuin andere soorten houdt, is uitwisseling immers nog steeds niet mogelijk. Die afstemming gebeurt in wat men noemt een “regionaal collectieplan”. Dierentuinorganisaties zoals EAZA (European Association of Zoos and Aquaria) spelen hierbij een uiterst belangrijke rol. Die regionale dierentuinorganisaties kan je in zekere zin beschouwen als een soort kwaliteitslabel. Dierentuinen die lid zijn van deze organisaties moeten aan bepaalde kwaliteitsnormen voldoen en verbinden zich ertoe bepaalde gedragscodes na te leven, bijvoorbeeld in verband met samenwerking voor het beheer van de collectie en de kweekprogramma’s.
Beheer van de collecties: ESBs en EEPs
Als onderdeel van een regionaal collectieplan wordt voor elke soort bepaald op welk niveau de populatie van deze soort het best wordt beheerd. Voor de dierentuinen binnen EAZA zijn dat bijvoorbeeld het European Studbook, ofwel het Europese stamboek (ESB), en het European Endangered species Programme (EEP). Voor het ESB wordt een stamboekhouder (een werknemer uit één van de EAZA instituten) aangesteld om van de soort in kwestie alle bekende gegevens te verzamelen van alle dieren, zowel de levende als al hun voorouders. Aan de hand van deze informatie kan een familiestamboom van de soort worden opgesteld, en worden beslissingen genomen voor het beheer van de soort. Deze gegevens worden op regelmatige basis aangevuld en gepubliceerd in een stamboek (zoals men dat ook heeft voor raspaarden, rashonden enz). De KMDA beheert het ESB van de Mexicaanse soldatenara (Ara militaris mexicana) en de Fischer’s toerako (Tauraco fischeri). We spreken van een internationaal stamboek waneer de stamboekhouder gegevens verzameld van alle dieren van één soort wereldwijd.In een EEP, wordt niet alleen een stamboekhouder maar ook een coördinator voor het kweekprogramma aangesteld. Voor de soort wordt dan niet alleen een stamboek bijgehouden, maar er worden ook op regelmatige basis aanbevelingen gedaan met betrekking tot welke individuen al dan niet mogen kweken en in welke combinaties, of naar welke dierentuinen dieren kunnen verhuizen. Vooral diersoorten die van bijzonder belang zijn en waarvoor het noodzakelijk is dat de populatie in een zo goed mogelijke conditie wordt gehouden, zoals bedreigde diersoorten, worden op dit niveau beheerd. De KMDA beheert het EEP van de Europese monniksgier (Aegypius monachus), en het EEP én het internationaal stamboek van de okapi (Okapia johnstoni), de bonobo (Pan paniscus), de Kongopauw (Afropavo congensis) en het goudkopleeuwaapje (Leontopithecus chrysomelas).
Herintroductie niet vanzelfsprekend
Een populair misverstand is dat elk kweekprogramma in het leven wordt geroepen om op relatief korte termijn de soort terug te kunnen uitzetten in de vrije natuur. Niets is minder waar. Het aantal diersoorten waarvoor een kweekprogramma wordt opgesteld met het specifieke doel om door herintroductie de aanwezigheid van die soort te proberen herstellen in een gebied waar ze is uitgestorven, is zelfs érg klein. Toch heeft de KMDA de eer het EEP te coördineren voor één van deze soorten. Vanuit Planckendeal beheren wij immers het kweekprogramma voor de Europese monniksgier. De jongen geboren binnen het EEP worden terug uitgezet in Frankrijk in samenwerking met de Black Vulture Conservation Foundation (BVCF) en La Ligue pour la Protection des Oiseaux (LPO). Voor het merendeel van de kweekprogramma’s is herintroductie echter geen doelstelling, onder meer omdat het zeer langdurige, complexe en kostbare projecten zijn met de nodige risico’s, en vaak weinig kans van slagen. Alleen met buitengewoon veel expertise, overleg, geestkracht en geduld heeft het zin een levensvatbare, vrij-levende populatie terug in de natuur tot stand te brengen.
Kristin Leus | Zjef Pereboom
Niet enkel voor bedreigde diersoorten
Het is belangrijk duidelijk te stellen dat niet elke diersoort in een dierentuin deel uitmaakt van een kweekprogramma. Kweekprogramma’s zijn er ook niet alleen voor bedreigde diersoorten, en niet elke bedreigde soort wordt per definitie beheerd binnen een kweekprogramma. Ook andere soorten die van groot belang zijn voor dierentuinen, bijvoorbeeld omwille van hun educatieve waarde, en die zonder intensief beheer dreigen te verdwijnen uit de dierentuincollecties kunnen in een kweekprogramma beheerd worden Een andere belangrijke reden is om te voorkomen dat we dezelfde fouten maken als in “de goede oude tijd”, of in dit geval eerder “de slechte oude tijd”. Toen werden heel wat dieren rechtstreeks betrokken uit de natuur of aangekocht bij handelaren of andere dierentuinen. Onnodig te stellen dat deze dierenhandel vandaag de dag om verschillende redenen onaanvaardbaar is. Voor moderne dierentuinen is onderlinge uitwisseling van dieren uit de kweekprogramma’s ‘zonder winstoogmerk’ de norm.
Europese samenwerking en uitwisseling
Uiteraard kan een individuele dierentuin niet zelf een kweekprogramma beginnen. Dierentuinen die samenwerken door dieren te kweken en onderling uit te wisselen, moeten in zekere mate de afzonderlijke collecties op elkaar afstemmen. Indien elke dierentuin andere soorten houdt, is uitwisseling immers nog steeds niet mogelijk. Die afstemming gebeurt in wat men noemt een “regionaal collectieplan”. Dierentuinorganisaties zoals EAZA (European Association of Zoos and Aquaria) spelen hierbij een uiterst belangrijke rol. Die regionale dierentuinorganisaties kan je in zekere zin beschouwen als een soort kwaliteitslabel. Dierentuinen die lid zijn van deze organisaties moeten aan bepaalde kwaliteitsnormen voldoen en verbinden zich ertoe bepaalde gedragscodes na te leven, bijvoorbeeld in verband met samenwerking voor het beheer van de collectie en de kweekprogramma’s.
Beheer van de collecties: ESBs en EEPs
Als onderdeel van een regionaal collectieplan wordt voor elke soort bepaald op welk niveau de populatie van deze soort het best wordt beheerd. Voor de dierentuinen binnen EAZA zijn dat bijvoorbeeld het European Studbook, ofwel het Europese stamboek (ESB), en het European Endangered species Programme (EEP). Voor het ESB wordt een stamboekhouder (een werknemer uit één van de EAZA instituten) aangesteld om van de soort in kwestie alle bekende gegevens te verzamelen van alle dieren, zowel de levende als al hun voorouders. Aan de hand van deze informatie kan een familiestamboom van de soort worden opgesteld, en worden beslissingen genomen voor het beheer van de soort. Deze gegevens worden op regelmatige basis aangevuld en gepubliceerd in een stamboek (zoals men dat ook heeft voor raspaarden, rashonden enz). De KMDA beheert het ESB van de Mexicaanse soldatenara (Ara militaris mexicana) en de Fischer’s toerako (Tauraco fischeri). We spreken van een internationaal stamboek waneer de stamboekhouder gegevens verzameld van alle dieren van één soort wereldwijd.In een EEP, wordt niet alleen een stamboekhouder maar ook een coördinator voor het kweekprogramma aangesteld. Voor de soort wordt dan niet alleen een stamboek bijgehouden, maar er worden ook op regelmatige basis aanbevelingen gedaan met betrekking tot welke individuen al dan niet mogen kweken en in welke combinaties, of naar welke dierentuinen dieren kunnen verhuizen. Vooral diersoorten die van bijzonder belang zijn en waarvoor het noodzakelijk is dat de populatie in een zo goed mogelijke conditie wordt gehouden, zoals bedreigde diersoorten, worden op dit niveau beheerd. De KMDA beheert het EEP van de Europese monniksgier (Aegypius monachus), en het EEP én het internationaal stamboek van de okapi (Okapia johnstoni), de bonobo (Pan paniscus), de Kongopauw (Afropavo congensis) en het goudkopleeuwaapje (Leontopithecus chrysomelas).
Herintroductie niet vanzelfsprekend
Een populair misverstand is dat elk kweekprogramma in het leven wordt geroepen om op relatief korte termijn de soort terug te kunnen uitzetten in de vrije natuur. Niets is minder waar. Het aantal diersoorten waarvoor een kweekprogramma wordt opgesteld met het specifieke doel om door herintroductie de aanwezigheid van die soort te proberen herstellen in een gebied waar ze is uitgestorven, is zelfs érg klein. Toch heeft de KMDA de eer het EEP te coördineren voor één van deze soorten. Vanuit Planckendeal beheren wij immers het kweekprogramma voor de Europese monniksgier. De jongen geboren binnen het EEP worden terug uitgezet in Frankrijk in samenwerking met de Black Vulture Conservation Foundation (BVCF) en La Ligue pour la Protection des Oiseaux (LPO). Voor het merendeel van de kweekprogramma’s is herintroductie echter geen doelstelling, onder meer omdat het zeer langdurige, complexe en kostbare projecten zijn met de nodige risico’s, en vaak weinig kans van slagen. Alleen met buitengewoon veel expertise, overleg, geestkracht en geduld heeft het zin een levensvatbare, vrij-levende populatie terug in de natuur tot stand te brengen.
Kristin Leus | Zjef Pereboom