maandag 5 oktober 2009

Het zit 'm in de genen



Behoud van biodiversiteit is één van de kerntaken van de KMDA. Biodiversiteit omvat niet enkel de verscheidenheid van ecosystemen en soorten maar ook van het DNA binnen elke soort, de genetische diversiteit. Net zoals bij mensen, bestaan er immers genetische verschillen tussen individuen. Deze verscheidenheid is cruciaal voor het voortbestaan van soorten, omdat dit mogelijkheden biedt om zich aan te passen aan nieuwe omstandigheden (zie ook “In Den Beginne” van 12 februari).
Een conservatiegeneticus legt zich toe op het opvolgen en beheren van deze genetische diversiteit zowel in kweekprogramma’s in zoos (ex-situ) als bij de bescherming van wilde populaties (in-situ), en probeert zoveel mogelijk van die diversiteit te behouden. Wetenschappelijk onderzoek zoals wij dat in onze projecten uitvoeren is van groot belang voor het behoud van genetische diversiteit, en de link tussen ex-situ en in-situ is essentieel om dat goed te kunnen doen. De volgende voorbeelden laten zien dat nauwe samenwerking tussen onze wetenschappers in de Zoo en natuurbeschermers “in het veld” grote voordelen heeft.


Van de meeste kweekprogramma’s worden stamboeken bijgehouden, lijsten met zo veel mogelijk informatie van de dieren in zo’n kweekpopulatie. Wanneer stamboekdata onvolledig zijn, bijvoorbeeld wanneer we de vaders van een aantal dieren niet kennen, kan DNA-onderzoek het beheer van de kweekpopulaties ondersteunen. Zo wordt het DNA van goudkopleeuwaapjes (Leontopithecus chrysomelas) en babirusa (Babyrousa babyrussa) in ons laboratorium in de Zoo geanalyseerd om de onderlinge verwantschap van de dieren te bepalen. Door de genetische kenmerken te vergelijken met gegevens uit het veld, kunnen we bovendien de herkomst en relatieve verscheidenheid van de stamouders achterhalen, de dieren waarmee de kweekpopulatie ooit is gestart. Daartoe werken we samen met onderzoekers in Brazilië en Indonesië. Bovendien laat dit ons toe om de genetische diversiteit en populatiestructuur in het wild te bestuderen, en zo meer te leren over de nog levende aantallen (heel belangrijk bij bedreigde soorten), hun verspreiding en hun voortplantingsysteem. Die informatie is niet louter van wetenschappelijk belang, maar kan bovenal gebruikt worden door natuurbeschermers bij het ontwikkelen en verfijnen van actieplannen voor conservatie van wilde populaties.


Genetisch onderzoek bij zoodieren kan ook op andere manieren een belangrijke bijdrage leveren aan de bescherming van soorten. In het geval van het Kaapse zeepaardje (Hippocampus capensis), de ooievaar (Ciconia ciconia), de Maleise tapir (Tapir indicus), de monniksgier (Aegypius monachus) en de Andesbeer (Tremarctos ornatus), zijn de technieken en genetische merkers die in ons labo werden ontwikkeld aan de hand van stalen uit de Zoo, ook te gebruiken voor onderzoek van stalen uit het wild. Hiertoe werken KMDA-genetici nauw samen met lokale onderzoekers en natuurbeschermers. Anderzijds is het soms erg moeilijk om genetisch onderzoek in dierentuinen uit te voeren zonder een sterke inbreng vanuit het veld. Bij het onderzoek om onderscheid te kunnen maken tussen verschillende ondersoorten van soldatenara’s (Ara militaris) in het kweekprogramma zijn we aangewezen op referentiestalen uit het wild. Deze informatie is belangrijk om kunstmatige vermenging tussen ondersoorten te vermijden. Het zit 'm dus écht in de genen!
lees meer >>

Peter Galbusera (CRC)