In het kader van het 7e Framework Programma van de Europese Unie werkt het CRC mee aan de oprichting van een initiatief om onze eigen Europese biodiversiteit te beschermen. Het internationale consortium van Europese DNA-wetenschappers met het acroniem CONGRESS (Conservation Genetic Resources for Effective Species Survival) heeft daartoe een beurs ontvangen van de Europese Unie ter waarde van maar liefts één miljoen euro.
Met dit geld zal het consortium een webportaal te maken waar de resultaten van genetisch onderzoek aan Europese dieren- en plantensoorten beschikbaar gesteld worden voor de beleidsmakers die beslissingen nemen over de bescherming van natuur in de Europa. Daarnaast zullen we samen met die beleidsmakers workshops en congressen organiseren om die informatie uit te wisselen. Vanuit België zal naast de KMDA ook het agentschap voor Natuur en Bos betrokken worden in het consortium.
In de laatste week van mei organiseerde het CRC het openingscongres van het project in de Zoo van Antwerpen. In 2011 zullen de CRCers voor het Nederlands taalgebeid een workshop organiseren waarbij we zoveel mogelijk wetenschappers en beleidsmakers uit Nederland en België bijeen gaan brengen. Dit alles past mooi in onze doelstellingen rond het jaar van de biodiversiteit. Behoud van biodiversiteit is immers één van de kerntaken van de KMDA. Biodiversiteit omvat niet enkel de verscheidenheid van ecosystemen en soorten maar ook van het DNA binnen elke soort, de genetische diversiteit. Net zoals bij mensen, bestaan er immers genetische verschillen tussen individuen. Deze verscheidenheid is cruciaal voor het voortbestaan van dieren- en plantensoorten, omdat dit mogelijkheden biedt om zich aan te passen aan veranderende omstandigheden in het milieu.
Peter Galbusera, Zjef Pereboom
maandag 17 mei 2010
vrijdag 7 mei 2010
Zoobezoekers in de kijker
De gedragsbiologen van de Zoo en Planckendael onderzoeken niet enkel de dagelijkse beslommeringen van de dieren in onze parken, sinds kort bestuderen we ook het gedrag van onze bezoekers. In dierentuinen en vooral in musea in de Verenigde Staten wordt er veel onderzoek gedaan naar het gedrag en de ervaringen van de bezoekers. In Europese dierentuinen zijn zulke studies nog betrekkelijk schaars, maar sinds 2007 hebben we vanuit het CRC, in samenwerking met de Katholieke Hogeschool Sint Lieven uit Sint Niklaas, een aantal bezoekersstudies gedaan in Antwerpse Zoo en Planckendael om meer inzicht te krijgen in hoe onze bezoekers omgaan met de informatie die we aanbieden, en natuurlijk ook om te bekijken hoe we dat beter kunnen doen.
Een van de meest voor de hand liggende onderzoeksmethodes is eenvoudigweg het stellen van vragen aan bezoekers. In een eerste enquête over de rol van een moderne dierentuin hebben we 200 bezoekers geïnterviewd in drie Belgische dierentuinen: de Antwerpse Zoo, Bellewaerde Park en de Olmense Zoo. Hieruit bleek dat bezoekers van de verschillende parken verschillende opvattingen hebben over de functie van een dierentuin: Bezoekers van de Zoo van Antwerpen waarderen 'onderwijs' en 'onderzoek' gemiddeld meer dan de bezoekers van de Olmense Zoo of Bellewaerde. Maar in de laatste parken gaven bezoekers hogere scores aan 'recreatie' als een van de functies van een dierentuin. Bezoekers gaven verder aan dat ze vaak informatieve borden lezen en dat ze het liefst van al werken met interactieve vormen van educatie, zoals panelen met drukknoppen of computerschermen.
Er is natuurlijk een groot verschil tussen wat bezoekers zéggen dat ze doen, en hun uiteindelijke gedrag. Daarom observeren we ook het gedrag van bezoekers – een lang en moeizaam klusje voor studenten. Onze eerste studies in het reptielenhuis en in Vriesland in de Zoo toonden aan dat de meeste bezoekers niet erg veel tijd besteden aan educatieve panelen en televisieschermen, en dat dieren nog steeds de grootste attractie voor bezoekers zijn. Dit werd later bevestigd in een grotere studie in de Aziatische serre in Planckendael, waar 532 bezoekers werden gevolgd. Hier konden we aantonen dat interactieve educatie de bezoekers inderdaad meer aanspreekt, en dan vooral de jongere leeftijdsgroepen.
Nu we de smaak te pakken hebben, proberen we vaker en op iets grotere schaal bezoekersstudies te organiseren. Zo interviewden we 300 bezoekers over het mensapengebouw. Verder hebben twee studenten afgelopen zomer het gedrag van bezoekers in het nachtdierengebouw opgevolgd en hebben ze in dezelfde periode interviews afgenomen van bezoekers. Om het helemaal spannend te maken onderzochten we of de hoeveelheid licht het gedrag en de beleving van bezoekers in dit gebouw beïnvloedt. De eerste analyses van deze studie wijzen uit dat de hoeveelheid licht niet het gedrag van de bezoekers beïnvloedt, maar dat ze wel het gebouw positiever waarderen. Uit deze eerste projecten, waarbij we naast het bestuderen van onze dieren, ook onze bezoekers onderzochten, bleek vooral dat dit onderzoek ons heel veel bruikbare informatie oplevert. We willen in de KMDA immers aan de bezoekers een leuk dagje dierentuin aanbieden, maar ook investeren we in educatie en informatie. Door te evalueren wat bezoekers willen en ook wat ze doen, kan wetenschappelijk onderzoek in onze tuinen ook rechtstreeks worden gebruikt om deze investeringen te evalueren, te kijken of de boodschap die we willen brengen overkomt en waar nodig bij te sturen, zodat we samen met andere afdelingen kunnen bijdragen aan een nog betere ervaring van een dierentuinbezoek voor onze bezoekers.
Er is natuurlijk een groot verschil tussen wat bezoekers zéggen dat ze doen, en hun uiteindelijke gedrag. Daarom observeren we ook het gedrag van bezoekers – een lang en moeizaam klusje voor studenten. Onze eerste studies in het reptielenhuis en in Vriesland in de Zoo toonden aan dat de meeste bezoekers niet erg veel tijd besteden aan educatieve panelen en televisieschermen, en dat dieren nog steeds de grootste attractie voor bezoekers zijn. Dit werd later bevestigd in een grotere studie in de Aziatische serre in Planckendael, waar 532 bezoekers werden gevolgd. Hier konden we aantonen dat interactieve educatie de bezoekers inderdaad meer aanspreekt, en dan vooral de jongere leeftijdsgroepen.
Nu we de smaak te pakken hebben, proberen we vaker en op iets grotere schaal bezoekersstudies te organiseren. Zo interviewden we 300 bezoekers over het mensapengebouw. Verder hebben twee studenten afgelopen zomer het gedrag van bezoekers in het nachtdierengebouw opgevolgd en hebben ze in dezelfde periode interviews afgenomen van bezoekers. Om het helemaal spannend te maken onderzochten we of de hoeveelheid licht het gedrag en de beleving van bezoekers in dit gebouw beïnvloedt. De eerste analyses van deze studie wijzen uit dat de hoeveelheid licht niet het gedrag van de bezoekers beïnvloedt, maar dat ze wel het gebouw positiever waarderen. Uit deze eerste projecten, waarbij we naast het bestuderen van onze dieren, ook onze bezoekers onderzochten, bleek vooral dat dit onderzoek ons heel veel bruikbare informatie oplevert. We willen in de KMDA immers aan de bezoekers een leuk dagje dierentuin aanbieden, maar ook investeren we in educatie en informatie. Door te evalueren wat bezoekers willen en ook wat ze doen, kan wetenschappelijk onderzoek in onze tuinen ook rechtstreeks worden gebruikt om deze investeringen te evalueren, te kijken of de boodschap die we willen brengen overkomt en waar nodig bij te sturen, zodat we samen met andere afdelingen kunnen bijdragen aan een nog betere ervaring van een dierentuinbezoek voor onze bezoekers.
Jeroen Stevens, Linda Van Elsacker (CRC), Hilde Vervaecke (KHoSL)
dinsdag 2 februari 2010
Hippie wordt kannibaal
Onderzoekers in Congo kwamen deze week met een verrassend nieuwtje in het American Journal for Primatology: zij zagen hoe wilde bonobo’s het vlees van een dood bonobo-jong opaten. Opmerkelijk is dat ook de moeder van het jong zelf mee at van het vlees.
Bonobo’s worden vaak als vriendelijk, niet agressief en empathisch omschreven. In de jaren zeventig kwam het gedragsonderzoek naar deze soort op gang en werden onderzoekers getroffen door de verschillen met chimpansees. Van chimpansees wist men toen al dat zij oorlog voerden, kleine apensoorten vingen en opaten en ook jongen van hun eigen soort doodden en opaten. De bonobo daarentegen werd beschouwd als de vredelievende mensaap die alle conflicten oploste met seks, weinig vlees at en kreeg als bijnaam de “hippie onder de mensapen”. Deze metafoor sloeg aan in de media en geraakte ingeburgerd in de cultuur van de jaren negentig. Zo schreef Hugo Claus zelfs een gedicht over de bonobo, en schreef in zijn roman “onvoltooid verleden”: “'Want dit zijn bonobo's of pygmee-apen en die zijn vredig. Zoals jij, Broer. En zoals jij doorlopend hitsig.”
Vorig jaar al doorbraken de bonobo’s van Lui Kotale het stereotiepe beeld van de vredelievende, haast vegetarische bonobo. Toen meldden onderzoekers van dezelfde onderzoeksgroep dat deze bonobo’s regelmatig vlees aten, en ook kleinere apensoorten, zoals meerkatten, mangabeys en colobusapen vingen en opaten. Nu komt daar dus het verhaal bij over hoe een bonobo-moeder verscheen met haar eigen, pas overleden jong van een jaar of twee, drie. Het lijkje werd afgepakt door een ander, meer dominante bonobo-vrouw, die een half uurtje later van het dode jong begon te eten. Kort daarna at ook de moeder zelf mee, en later bemachtigden verschillende volwassen mannen en vrouwen een stukje vlees en aten het op. Volgens de onderzoekers is dit geen afwijkend gedrag. Het werd ook al beschreven voor wilde orang-oetans en chimpansees.
In Planckendael, waar de bonobo’s dit jaar 20 jaar bestudeerd zijn, is dit gedrag tot hiertoe nog niet waargenomen. Ook in het internationale kweekprogramma voor deze soort, dat sinds 1987 door biologen van de KMDA wordt gecoördineerd, is zoiets nog niet gemeld. Toch verrast het de onderzoekers niet: wie langer naar de bonobo’s kijkt, ziet al gauw dat ze niet écht liever zijn dan chimpansees. Ze kunnen elkaar het bloed van onder de nagels pesten en schuwen ook agressie niet. Af en toe vallen er gewonden, soms stort de hele groep zich op één zondebok. Het klopt dat ze het nadien vaak goedmaken - soms met seks, soms met vlooigedrag – maar dat is zeker niet altijd zo. Het voorval van kannibalisme komt niet geheel onverwacht, maar bewijst dat ook bij de bonobo, de aap nog niet helemaal uit de mouw is en we over deze soort nog veel kunnen leren.
Jeroen Stevens
foto: Maarten van der Voorde
Bonobo’s worden vaak als vriendelijk, niet agressief en empathisch omschreven. In de jaren zeventig kwam het gedragsonderzoek naar deze soort op gang en werden onderzoekers getroffen door de verschillen met chimpansees. Van chimpansees wist men toen al dat zij oorlog voerden, kleine apensoorten vingen en opaten en ook jongen van hun eigen soort doodden en opaten. De bonobo daarentegen werd beschouwd als de vredelievende mensaap die alle conflicten oploste met seks, weinig vlees at en kreeg als bijnaam de “hippie onder de mensapen”. Deze metafoor sloeg aan in de media en geraakte ingeburgerd in de cultuur van de jaren negentig. Zo schreef Hugo Claus zelfs een gedicht over de bonobo, en schreef in zijn roman “onvoltooid verleden”: “'Want dit zijn bonobo's of pygmee-apen en die zijn vredig. Zoals jij, Broer. En zoals jij doorlopend hitsig.”
Vorig jaar al doorbraken de bonobo’s van Lui Kotale het stereotiepe beeld van de vredelievende, haast vegetarische bonobo. Toen meldden onderzoekers van dezelfde onderzoeksgroep dat deze bonobo’s regelmatig vlees aten, en ook kleinere apensoorten, zoals meerkatten, mangabeys en colobusapen vingen en opaten. Nu komt daar dus het verhaal bij over hoe een bonobo-moeder verscheen met haar eigen, pas overleden jong van een jaar of twee, drie. Het lijkje werd afgepakt door een ander, meer dominante bonobo-vrouw, die een half uurtje later van het dode jong begon te eten. Kort daarna at ook de moeder zelf mee, en later bemachtigden verschillende volwassen mannen en vrouwen een stukje vlees en aten het op. Volgens de onderzoekers is dit geen afwijkend gedrag. Het werd ook al beschreven voor wilde orang-oetans en chimpansees.
In Planckendael, waar de bonobo’s dit jaar 20 jaar bestudeerd zijn, is dit gedrag tot hiertoe nog niet waargenomen. Ook in het internationale kweekprogramma voor deze soort, dat sinds 1987 door biologen van de KMDA wordt gecoördineerd, is zoiets nog niet gemeld. Toch verrast het de onderzoekers niet: wie langer naar de bonobo’s kijkt, ziet al gauw dat ze niet écht liever zijn dan chimpansees. Ze kunnen elkaar het bloed van onder de nagels pesten en schuwen ook agressie niet. Af en toe vallen er gewonden, soms stort de hele groep zich op één zondebok. Het klopt dat ze het nadien vaak goedmaken - soms met seks, soms met vlooigedrag – maar dat is zeker niet altijd zo. Het voorval van kannibalisme komt niet geheel onverwacht, maar bewijst dat ook bij de bonobo, de aap nog niet helemaal uit de mouw is en we over deze soort nog veel kunnen leren.
Jeroen Stevens
foto: Maarten van der Voorde
vrijdag 29 januari 2010
Samen bouwen aan het woud
Goudkopleeuwapen dragen zelf bij aan het herstel van het woud waarvan hun voortbestaan afhankelijk is. Dat is de voornaamste conclusie uit recente wetenschappelijke publicaties van Lilian Catenacci en Kristel De Vleeschouwer, beiden medewerkers van het KMDA conservatieproject BioBrasil in Brazilië. Jarenlang bestudeerde het onderzoeksteam de uitwerpselen van goudkopleeuwapen in het Una reservaat in de Atlantische kustwouden van Bahia, Brazilië. Uit het onderzoek bleek dat de kleine aapjes zaden verspreiden van maar liefts 23 boomsoorten, en dat ze de belangrijkste verspreiders zijn van zaden van bromelia’s. Doordat ze verschillende woudtypes bezoeken en daar hun waardevolle vrachtje achterlaten, dragen de leeuwaapjes bij tot de overleving en verspreiding van verschillende boomsoorten en epifyten, en zorgen ze zelf voor de regeneratie van verstoorde woudfragmenten.
Een tweede publicatie beschrijft de eigenschappen en voedingswaarde van de vruchten die door goudkopleeuwapen gegeten worden. Het blijken vooral kleine, zachte en sappige vruchten met veel suikers en vetten te zijn die hun voorkeur hebben. Maar de diertjes zijn zeer gemakkelijk in die keuze, want hun dieet wordt vooral bepaald door wat er op dat moment voorhanden is in hun leefgebied eerder dan de voorkeur voor specifieke vruchten.
Dit is zeer relevante kennis, omdat we zo een duidelijk beeld krijgen van de levenswijze en noden van goudkopleeuwapen in deze gedegradeerde gebieden. De overleving van de diertjes wordt namelijk bedreigd door de sterke achteruitgang en versnippering van hun leefgebied. De onderzoekers van BioBrasil bestuderen al sinds 2002 de ecologie, het gedrag en de populatiedynamiek van goudkopleeuwapen in het Atlantische kustwoud van Zuid-Bahia. De jarenlang vergaarde kennis zal de basis vormen voor een conservatie-actieplan voor de soort. Daarbij worden concrete acties ontwikkeld om de overleving van de dieren en hun habitat op lange termijn veilig te stellen, door bijvoorbeeld het oppervlakte beschermd woud te vergroten, woudfragmenten onderling te verbinden, en verdere versnippering van het woud tegen te gaan. Zo bouwen we samen met de leeuwaapjes aan een nieuwe toekomst voor de Atlantische kustwouden van Brazilië.
Kristel De Vleeschouwer
Een tweede publicatie beschrijft de eigenschappen en voedingswaarde van de vruchten die door goudkopleeuwapen gegeten worden. Het blijken vooral kleine, zachte en sappige vruchten met veel suikers en vetten te zijn die hun voorkeur hebben. Maar de diertjes zijn zeer gemakkelijk in die keuze, want hun dieet wordt vooral bepaald door wat er op dat moment voorhanden is in hun leefgebied eerder dan de voorkeur voor specifieke vruchten.
Dit is zeer relevante kennis, omdat we zo een duidelijk beeld krijgen van de levenswijze en noden van goudkopleeuwapen in deze gedegradeerde gebieden. De overleving van de diertjes wordt namelijk bedreigd door de sterke achteruitgang en versnippering van hun leefgebied. De onderzoekers van BioBrasil bestuderen al sinds 2002 de ecologie, het gedrag en de populatiedynamiek van goudkopleeuwapen in het Atlantische kustwoud van Zuid-Bahia. De jarenlang vergaarde kennis zal de basis vormen voor een conservatie-actieplan voor de soort. Daarbij worden concrete acties ontwikkeld om de overleving van de dieren en hun habitat op lange termijn veilig te stellen, door bijvoorbeeld het oppervlakte beschermd woud te vergroten, woudfragmenten onderling te verbinden, en verdere versnippering van het woud tegen te gaan. Zo bouwen we samen met de leeuwaapjes aan een nieuwe toekomst voor de Atlantische kustwouden van Brazilië.
Kristel De Vleeschouwer
dinsdag 26 januari 2010
Een zompige Zegge vol water
Een kleine 60 jaar geleden bekommerde zich nog bijna niemand over natuurbehoud en bescherming van diersoorten. Vlaanderen bijvoorbeeld had nog geen natuurreservaten, maar de toenmalige directeur van de KMDA, Walter van den Bergh, speelde wel al met het idee. Op 15 november 1952 was het zover. Met de aankoop van De Zegge door de KMDA, was het eerste Vlaamse natuurreservaat een feit.
De KMDA heeft sinds de aankoop in 1952, en later onder deskundige leiding van Marcel Verbruggen, alles in het werk gesteld om dit bijzonder laagveengebied tot een volwaardig natuurreservaat te ontwikkelen en het verder uit te breiden. Dankzij het intensieve beheer, dat enkel mogelijk is door de inzet van de vaste medewerkers en vele vrijwilligers, konden veel bijzondere planten en dieren behouden blijven voor De Zegge. Door het beheer, dat streeft naar een brede landschappelijke diversiteit, probeert de KMDA niet enkel de natuurwaarden van De Zegge te handhaven, maar deze ook uit te breiden. In De Zegge groeien niet minder dan 24 plantensoorten die vermeld staan in de Rode Lijst van planten in Vlaanderen. Noemenswaardig is de aanwezigheid van zeer zeldzame planten zoals het waterlepeltje, het klimopklokje en moerashertshooi. Daarnaast broeden er er veel bijzondere vogelsoorten waaronder de waterral, de zomertaling, de wespendief en de havik. Het porseleinhoen en de zeer zeldzame roerdomp hebben in het recente verleden ook in De Zegge gebroed, maar helaas niet regelmatig.
De Zegge is bovendien bijzonder waardevol omdat het reservaat de enige populatie Ringslangen van Vlaanderen herbergt. In 1968 werden 9 volwassen ringslangen uit Noord Frankrijk geherintroduceerd in de Zegge en er worden elk jaar weer meer dieren waargenomen. Het gebied is een uitermate geschikt biotoop voor ringslangen door de open waterplassen en ruigten die afgewisseld worden met zonnige plekken, het rijke voedselaanbod, en de aanwezigheid van voldoende schuilplaatsen. Op verschillende plaatsen buiten het reservaat werden de afgelopen jaren weer ringslangen of vervellingen teruggevonden.
Om het beheer van het nog steeds groeiend reservaat doeltreffend te kunnen blijven doen, moet gezocht worden naar efficiëntere beheersmaatregelen. Aangezien zowel de kwantiteit en kwaliteit van het water van cruciaal belang is voor De Zegge, bestuderen we al enkele jaren in een gezamenlijk onderzoeksproject met de Universiteit Antwerpen de waterhuishouding binnen het gebied. In het kader van dit lange-termijnonderzoek in samenwerking met de onderzoeksgroep van Prof. Dr. Patrick Meire, worden al vanaf 2004 de waterniveaus gemeten, en grondwaterstalen en oppervlaktewaterstalen genomen voor een gedetailleerde analyse van waterkwaliteit. De resultaten van dit onderzoek zullen op termijn gebruikt worden om een nieuw en gepast beheersplan voor de toekomst op te stellen, en de Zegge zo optimaal mogelijk te kunnen behouden als parel in de kroon van de KMDA.
De KMDA heeft sinds de aankoop in 1952, en later onder deskundige leiding van Marcel Verbruggen, alles in het werk gesteld om dit bijzonder laagveengebied tot een volwaardig natuurreservaat te ontwikkelen en het verder uit te breiden. Dankzij het intensieve beheer, dat enkel mogelijk is door de inzet van de vaste medewerkers en vele vrijwilligers, konden veel bijzondere planten en dieren behouden blijven voor De Zegge. Door het beheer, dat streeft naar een brede landschappelijke diversiteit, probeert de KMDA niet enkel de natuurwaarden van De Zegge te handhaven, maar deze ook uit te breiden. In De Zegge groeien niet minder dan 24 plantensoorten die vermeld staan in de Rode Lijst van planten in Vlaanderen. Noemenswaardig is de aanwezigheid van zeer zeldzame planten zoals het waterlepeltje, het klimopklokje en moerashertshooi. Daarnaast broeden er er veel bijzondere vogelsoorten waaronder de waterral, de zomertaling, de wespendief en de havik. Het porseleinhoen en de zeer zeldzame roerdomp hebben in het recente verleden ook in De Zegge gebroed, maar helaas niet regelmatig.
De Zegge is bovendien bijzonder waardevol omdat het reservaat de enige populatie Ringslangen van Vlaanderen herbergt. In 1968 werden 9 volwassen ringslangen uit Noord Frankrijk geherintroduceerd in de Zegge en er worden elk jaar weer meer dieren waargenomen. Het gebied is een uitermate geschikt biotoop voor ringslangen door de open waterplassen en ruigten die afgewisseld worden met zonnige plekken, het rijke voedselaanbod, en de aanwezigheid van voldoende schuilplaatsen. Op verschillende plaatsen buiten het reservaat werden de afgelopen jaren weer ringslangen of vervellingen teruggevonden.
Om het beheer van het nog steeds groeiend reservaat doeltreffend te kunnen blijven doen, moet gezocht worden naar efficiëntere beheersmaatregelen. Aangezien zowel de kwantiteit en kwaliteit van het water van cruciaal belang is voor De Zegge, bestuderen we al enkele jaren in een gezamenlijk onderzoeksproject met de Universiteit Antwerpen de waterhuishouding binnen het gebied. In het kader van dit lange-termijnonderzoek in samenwerking met de onderzoeksgroep van Prof. Dr. Patrick Meire, worden al vanaf 2004 de waterniveaus gemeten, en grondwaterstalen en oppervlaktewaterstalen genomen voor een gedetailleerde analyse van waterkwaliteit. De resultaten van dit onderzoek zullen op termijn gebruikt worden om een nieuw en gepast beheersplan voor de toekomst op te stellen, en de Zegge zo optimaal mogelijk te kunnen behouden als parel in de kroon van de KMDA.
Zjef Pereboom, Steven Vansteenkiste (met dank aan Marcel Verbruggen)
foto: Lieve Geens
foto: Lieve Geens
vrijdag 18 december 2009
Biodiversiteit: ook ONS leven
De Verenigde Naties hebben 2010 uitgeroepen tot het internationale jaar van de biodiversiteit, met het motto “Biodiversiteit is Leven, Biodiversiteit is ONS leven”. Wereldwijd zullen burgers, overheden, bedrijven en allerhande instituten en natuurbeschermingorganisaties, actie ondernemen om het belang van biodiversiteit op onze planeet onder de aandacht brengen, en het verlies ervan terug te dringen.
De KMDA grijpt deze unieke kans aan om in 2010 het brede publiek te sensibiliseren voor de waarde van biodiversiteit, en om onze eigen activiteiten in dit kader te presenteren. Van onze eigen natuurreservaat de Zegge, onze conservatieprojecten in de Atlantische kustwouden van Brazilië en in de niet-beschermde wouden van Kameroen, tot de conservatieprojecten van derden die we financieel of wetenschappelijk ondersteunen. Het jaar van de biodiversiteit moet voor alles een viering worden van al het leven op aarde, en de betekenis die biodiversiteit heeft voor ons dagelijkse leven. De meeste mensen waarderen zonder meer de pracht van de natuur, maar slechts weinigen zijn zich echt bewust van hoe ernstig bedreigd, en hoe belangrijk biodiversiteit is voor ons dagelijks leven en welzijn.
Biologische diversiteit of verscheidenheid - kortweg biodiversiteit - wordt omschreven als de gevarieerdheid van al het leven op Aarde. Daartoe horen niet alleen alle dieren, planten, schimmels, bacteriën en andere micro-organismen, maar ook landschappen en leefgebieden. Ook wij zelf maken deel uit van biodiversiteit, maar we zijn meteen ook de belangrijkste veroorzaker van de sterke achteruitgang ervan. Door het kappen van bos, de handel in bedreigde diersoorten, intensieve landbouw, overbevissing, overmatig energiegebruik etc. tast de mens niet enkel de natuur aan, maar bedreigt hiermee ook zijn eigen toekomst. Biodiversiteit staat immers aan de basis van ons hele leven. Biodiversiteit verschaft ons voedsel en water, het levert de grondstoffen voor economische activiteiten en bestanddelen voor geneesmiddelen, zorgt voor een gezonde lucht, kan mee helpen klimaatsverandering te stabiliseren door koolstofgas vast te houden, enzovoort. Behoud van biodiversiteit is dus van essentieel belang voor het behoud van het leven op aarde, ook voor ons eigen leven.
Natuurbehoud is het kernpunt van de doelstellingen van de KMDA. Dat willen we bereiken we door een combinatie van wetenschappelijk onderzoek, educatie, natuurbescherming en de stimulering van duurzame ontwikkeling. Zonder de steun van onze leden en bezoekers zou dit uiteraard nooit mogelijk zijn. Volgend jaar zullen we u op allerlei manieren op de hoogte stellen van onze inspanningen en die van anderen.
Zjef Pereboom – CRC
woensdag 9 december 2009
Eten wat het bos schaft
Maandag duiker-dag, woensdag colobus-dag, en op zondag een steak van bosolifant of een terrine van laaglandgorilla op het menu!? Voor u misschien een ongewoon en gruwelijk idee, maar voor een groot deel van de armere bevolking in Afrika en Azië dagelijkse praktijk. Het verdwijnen van wilde dieren door niet-duurzame jachtpraktijken is niet alleen een bedreiging voor de biodiversiteit, maar op de lange duur ook voor de lokale bevolking zelf die afhankelijk is van woudvlees (bushmeat) voor hun voorziening in dierlijke eiwitten en inkomsten.
Projet Grands Singes (PGS), een van de conservatieprojecten van de KMDA, combineert wetenschappelijk onderzoek naar chimpansees, gorilla’s en hun leefomgeving met natuurbescherming en rurale ontwikkeling. Om de zogenaamde ‘bushmeat crisis’ het hoofd te bieden nemen we alle ecologische, sociologische en economische factoren die een rol spelen bij de jacht op woudvlees in beschouwing, en werken intensief samen met alle betrokken partijen, van de lokale bevolking tot de Kameroenese overheid. In nauw overleg met een Community Wildlife Management Committee, een vertegenwoordiging van al deze partijen, heeft PGS een jachtbeheersplan opgesteld met als doel de duurzame jacht te bevorderen. In principe geeft dit plan aan waar, wanneer en hoeveel elk van de dorpelingen mag jagen. Om alternatieve inkomstenbronnen te creëren en zo de commerciële jacht terug te dringen werden kleinschalige economische projecten opgestart, zoals georganiseerde teelt van cacao. PGS realiseerde ook een dorpswinkel waar producten zoals rijst en zeep kunnen worden gekocht met de opbrengst van deze nieuwe economische activiteiten in de dorpen.
Om de effectiviteit van de aanwezigheid en strategie van PGS te kunnen onderzoeken werkten we in 2009 aan een socio-economische studie in het gebied. Een team van PGS onderzoekers verzamelde gedetailleerde informatie over de jachtdruk, de jachtinspanningen, de economie van de huishoudens en het lokale dieet in de dorpen Malen V, Doumo-Pierre en Mimpala, en de aanwezigheid van wilde dieren het omliggende regenwoud. De gegevens werden vervolgens vergeleken met vergelijkbare gegevens die tussen 2002 en 2006 in dezelfde dorpen waren verzameld.
De resultaten lieten zien dat de dorpelingen het meeste geld verdienen door teelt en de verkoop van cacao, het werk dat zij verrichten voor PGS in het woud, en….de verkoop van woudvlees. Ondanks het feit dat PGS werkzame alternatieven voor stroperij heeft gecreëerd, de dorpswinkel intensief bleek te worden gebruikt, het totaal aantal gedode dieren per jager is afgenomen, en er veel minder voor eigen gebruik werd gejaagd, wijzen de resultaten erop dat de intensiteit van het jagen toch sterk is toegenomen. Desondanks lijkt deze toename geen direkt negatief effect te hebben op de aanwezigheid van wilde dieren in het woud.
De toename van de jachtactiviteiten wordt mogelijk veroorzaakt doordat het aantal jagers is gestegen, dat de jacht steeds vaker gebeurt met illegale geweren en dat er vooral voor commerciële doeleinden wordt gejaagd. Het meeste bushmeat bleek inderdaad aan handelaren van buiten het dorp te worden verkocht voor de markten in de stedelijke gebieden. De toename van de jacht kan verder deels verklaard worden doordat PGS in de periode 2005-2006 minder actief is geweest.
De resultaten lieten zien dat de dorpelingen het meeste geld verdienen door teelt en de verkoop van cacao, het werk dat zij verrichten voor PGS in het woud, en….de verkoop van woudvlees. Ondanks het feit dat PGS werkzame alternatieven voor stroperij heeft gecreëerd, de dorpswinkel intensief bleek te worden gebruikt, het totaal aantal gedode dieren per jager is afgenomen, en er veel minder voor eigen gebruik werd gejaagd, wijzen de resultaten erop dat de intensiteit van het jagen toch sterk is toegenomen. Desondanks lijkt deze toename geen direkt negatief effect te hebben op de aanwezigheid van wilde dieren in het woud.
De toename van de jachtactiviteiten wordt mogelijk veroorzaakt doordat het aantal jagers is gestegen, dat de jacht steeds vaker gebeurt met illegale geweren en dat er vooral voor commerciële doeleinden wordt gejaagd. Het meeste bushmeat bleek inderdaad aan handelaren van buiten het dorp te worden verkocht voor de markten in de stedelijke gebieden. De toename van de jacht kan verder deels verklaard worden doordat PGS in de periode 2005-2006 minder actief is geweest.
Kortom, voor de lokale economie en het levenskwaliteit van de participerende dorpen lijkt de gevoerde strategie tot op zekere hoogte effectief te zijn. Verder onderzoek moet de details nog uitklaren. Om daadwerkelijk op de lange termijn de niet-duurzame jacht op woudvlees te ontmoedigen is een hechte samenwerking met andere belanghebbende organisaties en strengere strafmaatregels voor illegale jagers essentieel, net zoals de continuïteit van inkomsten genererende microprojecten en intensieve bewustwordingscampagnes.
Inge Luyten & Nikki Tagg
zondag 6 december 2009
Een tipje van de sluier
Altijd al willen weten wat bezoekers doen en vooral niet doen tijdens hun bezoek aan de zoo? Onbedwingbaar nieuwsgierig waar die vreemde stellage in het siamangverblijf voor bedoeld is? Dan heeft u vrijdag 20 november uw kans gemist. Op die dag hield het CRC namelijk haar inmiddels traditionele jaarlijkse zoo-onderzoek symposium onder het indrukwekkende walvisskelet in de Darwinzaal van de Antwerpse Zoo. In een serie korte multimedia presentaties vertelden de CRC medewerkers en enkele speciale gasten over de huidige onderzoeksprojecten en over nieuwe spannende projecten die op stapel staan.
In het ochtendprogramma brachten CRCer Kristiaan D’Août en enkele gasten van de Universiteit van Antwerpen (Prof. Dr. Peter Aerts), de Universiteit van Jena, Duitsland (Lauflabor, Dr. André Seyfarth), en van de Ecole Polytechnique Fédérale de Lausanne, Zwitserland (Dr. Auke Ijspeert) een voordracht over hun wetenschappelijk werk in het LocoMorph project, een gemeenschappelijk Europees onderzoek gericht op het begrijpen van voortbeweging in de natuur, en in de robotica (zie ook hier). De sprekers stelden ieder hun werk voor met veel interessante en onderhoudende video’s waarin ze lieten zien hoe ze robots in het laboratorium bewegingen kunnen laten maken die we uit de dierenwereld kennen. De voordrachten waren een sprekend voorbeeld van hoe een zeer complex onderzoeksveld toch aantrekkelijk en eenvoudig voor een lekenpubliek gebracht kan worden.
Na de lunch gingen de CRC wetenschappers, studenten en gasten verder met voordrachten over de lopende ex situ projecten. Jeroen Stevens (CRC) hield een voordracht over toegepast diergedrag in de zoo en Hilde Vervaecke (KH St. Lievens) stelde enkele onderzoeksprojecten voor over het gedrag van onze zoo-bezoekers. De doctoraatstudenten Fana Michilsens (UA & CRC) en Bruno Levecke (UGent & CRC) vertelden respectievelijk over hoe siamangs zich zo efficiënt mogelijk voortbewegen tijdens het armslingeren in een complexe omgeving, en wat het belang is van onderzoek naar parasitaire infecties bij apen en mensapen in dierentuinen. Tot slot informeerde onze dierenarts Francis Vercammen het publiek over hoe we amfibieën het leven in de zoo gemakkelijker kunnen maken door hen regelmatig een fikse dosis ultraviolet licht toe te dienen, en hij lichtte een tip van de sluier op over de ontwikkeling van een nieuw behandelingsprotocol voor schimmelinfectie bij kikkers dat volgend jaar van start zal gaan.
Later die middag werd uitgebreid aandacht geschonken aan de in situ activiteiten die de KMDA over de hele wereld uitvoert. Zjef Pereboom gaf de laatste stand van zaken weer over ons conservatieonderzoek in Brazilië (BioBrasil) en Kameroen (Projet Grands Singes), en Inge Luyten, een student van de universiteit Utrecht, vertelde de toehoorders hoe succesvol onze medewerkers in Kameroen zijn in de strijd tegen de jacht op woudvlees. Ons onlangs gestarte doctoraatsproject over de monniksgieren werd uitgebreid voorgesteld door Peter Galbusera, en Zjef Pereboom en Matthias Papies (KMDA & Universiteit Wageningen) vertelden over de bezigheden van Jill Shephard rond de ooievaars van Planckendael.
Met al deze voortreffelijke voordrachten en een publiek van ongeveer 90 geïnteresseerde toehoorders beschouwt het CRC dit derde symposium als een groot succes. Als u een van de deelnemers van onze studiedag was horen we graag wat u er van vond, of misschien hoe u het anders zou willen zien. Als u het dit jaar moest missen hoop ik dat u er volgend jaar zeker wel bij zult kunnen zijn.
Katja Wolfram - CRC
In het ochtendprogramma brachten CRCer Kristiaan D’Août en enkele gasten van de Universiteit van Antwerpen (Prof. Dr. Peter Aerts), de Universiteit van Jena, Duitsland (Lauflabor, Dr. André Seyfarth), en van de Ecole Polytechnique Fédérale de Lausanne, Zwitserland (Dr. Auke Ijspeert) een voordracht over hun wetenschappelijk werk in het LocoMorph project, een gemeenschappelijk Europees onderzoek gericht op het begrijpen van voortbeweging in de natuur, en in de robotica (zie ook hier). De sprekers stelden ieder hun werk voor met veel interessante en onderhoudende video’s waarin ze lieten zien hoe ze robots in het laboratorium bewegingen kunnen laten maken die we uit de dierenwereld kennen. De voordrachten waren een sprekend voorbeeld van hoe een zeer complex onderzoeksveld toch aantrekkelijk en eenvoudig voor een lekenpubliek gebracht kan worden.
Na de lunch gingen de CRC wetenschappers, studenten en gasten verder met voordrachten over de lopende ex situ projecten. Jeroen Stevens (CRC) hield een voordracht over toegepast diergedrag in de zoo en Hilde Vervaecke (KH St. Lievens) stelde enkele onderzoeksprojecten voor over het gedrag van onze zoo-bezoekers. De doctoraatstudenten Fana Michilsens (UA & CRC) en Bruno Levecke (UGent & CRC) vertelden respectievelijk over hoe siamangs zich zo efficiënt mogelijk voortbewegen tijdens het armslingeren in een complexe omgeving, en wat het belang is van onderzoek naar parasitaire infecties bij apen en mensapen in dierentuinen. Tot slot informeerde onze dierenarts Francis Vercammen het publiek over hoe we amfibieën het leven in de zoo gemakkelijker kunnen maken door hen regelmatig een fikse dosis ultraviolet licht toe te dienen, en hij lichtte een tip van de sluier op over de ontwikkeling van een nieuw behandelingsprotocol voor schimmelinfectie bij kikkers dat volgend jaar van start zal gaan.
Later die middag werd uitgebreid aandacht geschonken aan de in situ activiteiten die de KMDA over de hele wereld uitvoert. Zjef Pereboom gaf de laatste stand van zaken weer over ons conservatieonderzoek in Brazilië (BioBrasil) en Kameroen (Projet Grands Singes), en Inge Luyten, een student van de universiteit Utrecht, vertelde de toehoorders hoe succesvol onze medewerkers in Kameroen zijn in de strijd tegen de jacht op woudvlees. Ons onlangs gestarte doctoraatsproject over de monniksgieren werd uitgebreid voorgesteld door Peter Galbusera, en Zjef Pereboom en Matthias Papies (KMDA & Universiteit Wageningen) vertelden over de bezigheden van Jill Shephard rond de ooievaars van Planckendael.
Met al deze voortreffelijke voordrachten en een publiek van ongeveer 90 geïnteresseerde toehoorders beschouwt het CRC dit derde symposium als een groot succes. Als u een van de deelnemers van onze studiedag was horen we graag wat u er van vond, of misschien hoe u het anders zou willen zien. Als u het dit jaar moest missen hoop ik dat u er volgend jaar zeker wel bij zult kunnen zijn.
Katja Wolfram - CRC
dinsdag 10 november 2009
Robots in de ZOO?
Al
eens nagedacht over waarom er nog steeds geen robots rondlopen op
straat of in de natuur? Heel eenvoudig, robots kunnen veel meer
niet dan dat ze wel kunnen. Vooral als het gaat om zich efficiënt
voortbewegen kunnen robots nog veel leren van dieren.
Om beter te begrijpen hoe dieren en robots bewegen, en hoe we daarvan kunnen leren om betere robots te ontwikkelen is dit jaar het LocoMorph project van start gegaan. LocoMorph is een vierjarig project gefinancierd door het 7de Kaderprogramma van de EU met zes partners; de universiteiten van Zürich en Lausanne (Zwitserland), Jena (Duitsland), Odense (Denemarken), Ryerson (Canada) en Antwerpen. Via de Universiteit van Antwerpen zal het CRC ook nauw betrokken zijn bij dit project.
Het project kent twee sleutelbegrippen: morfologie en morphosis. Met het eerste wordt bedoeld dat we inzicht proberen te krijgen in wat de invloed is van morfologie op de voortbeweging, en hoe de interactie is van verschillende morfologische types (viervoetig, tweevoetig, met of zonder staart, enz.) met de omgeving. Morphosis slaat op veranderingen van de morfologie en hoe hiermee wordt omgegaan. Die verandering kan ongewild zijn (bv. een blessure of functieverlies van ledematen) of gewild (bv. het overgaan van viervoetig naar rechtop stappen zoals we al onderzochten bij bonobo’s). Dieren zijn veel beter dan robots in staat om aan morphosis te doen, maar hoe dit juist gebeurt (op het niveau van aanpassingen aan bewegingscontrole en bewegingscoördinatie) is veelal onbekend omdat het locomotie-onderzoek zich meestal heeft toegespitst op “eenvoudige” voortbewegingsvormen (gezonde dieren, rechtdoor stappend aan een constante snelheid). Het Antwerpse aandeel in het project is om te bestuderen waarom dieren zich zo goed kunnen aanpassen aan wijzigingen in hun “morfologie” (zo kan een dier met een poot minder zich meestal nog zeer goed voortbewegen) en hoe ze dit juist doen. De resultaten voorzien de andere onderzoekspartners van relevante informatie die zij kunnen gebruiken om robuustere en meer polyvalente robots te ontwerpen. Tegelijkertijd kunnen we de inzichten gebruiken op zichzelf, door te begrijpen hoe dieren zich aanpassen aan veranderingen in hun omgeving (ondergrond enz.) of in hun eigen morfologie (bv. pootafwijkingen). Vertaald naar de Zoo-context kunnen we bijvoorbeeld evalueren of een nieuw type ondergrond of een nieuw verblijf al of niet een effect heeft op de voortbeweging (en zo ja, is dat dan een positief effect?). Bovendien kunnen we eenvoudiger bepalen of een bepaalde blessure voor een dier drastische gevolgen heeft of eerder gemakkelijk wordt opgevangen door een gewijzigd bewegingspatroon.
Op het CRC symposium van aanstaande vrijdag 20 november zullen de verschillende onderzoekspartners u een voorproefje geven van wat er te gebeuren staat..... Zorg dat u erbij bent!
Kristiaan D’Août (UA en CRC)
Het project kent twee sleutelbegrippen: morfologie en morphosis. Met het eerste wordt bedoeld dat we inzicht proberen te krijgen in wat de invloed is van morfologie op de voortbeweging, en hoe de interactie is van verschillende morfologische types (viervoetig, tweevoetig, met of zonder staart, enz.) met de omgeving. Morphosis slaat op veranderingen van de morfologie en hoe hiermee wordt omgegaan. Die verandering kan ongewild zijn (bv. een blessure of functieverlies van ledematen) of gewild (bv. het overgaan van viervoetig naar rechtop stappen zoals we al onderzochten bij bonobo’s). Dieren zijn veel beter dan robots in staat om aan morphosis te doen, maar hoe dit juist gebeurt (op het niveau van aanpassingen aan bewegingscontrole en bewegingscoördinatie) is veelal onbekend omdat het locomotie-onderzoek zich meestal heeft toegespitst op “eenvoudige” voortbewegingsvormen (gezonde dieren, rechtdoor stappend aan een constante snelheid). Het Antwerpse aandeel in het project is om te bestuderen waarom dieren zich zo goed kunnen aanpassen aan wijzigingen in hun “morfologie” (zo kan een dier met een poot minder zich meestal nog zeer goed voortbewegen) en hoe ze dit juist doen. De resultaten voorzien de andere onderzoekspartners van relevante informatie die zij kunnen gebruiken om robuustere en meer polyvalente robots te ontwerpen. Tegelijkertijd kunnen we de inzichten gebruiken op zichzelf, door te begrijpen hoe dieren zich aanpassen aan veranderingen in hun omgeving (ondergrond enz.) of in hun eigen morfologie (bv. pootafwijkingen). Vertaald naar de Zoo-context kunnen we bijvoorbeeld evalueren of een nieuw type ondergrond of een nieuw verblijf al of niet een effect heeft op de voortbeweging (en zo ja, is dat dan een positief effect?). Bovendien kunnen we eenvoudiger bepalen of een bepaalde blessure voor een dier drastische gevolgen heeft of eerder gemakkelijk wordt opgevangen door een gewijzigd bewegingspatroon.
Op het CRC symposium van aanstaande vrijdag 20 november zullen de verschillende onderzoekspartners u een voorproefje geven van wat er te gebeuren staat..... Zorg dat u erbij bent!
Kristiaan D’Août (UA en CRC)
maandag 9 november 2009
Van wolfspinnen en wrattenzwijnen

De zes geselecteerde kandidaten waren:
Aurora Geerts van de KULeuven, die een voordracht gaf over een evolutionaire verklaring voor het fenomeen van ‘Bet-hedging’; een voortplantingsstrategie die veel dieren en planten gebruiken in extreme omgevingen. Bij bet-hedging stellen dieren hun voortplanting uit tot momenten die betere omstandigheden bieden. Kreeftachtigen die in rotspoelen leven bijvoorbeeld, leggen eitjes die verschillende en soms langdurige periodes van droogte kunnen weerstaan en zo met hun onvoorspelbare omgeving kunnen omgaan, en zich pas ontwikkelen en zichzelf weer voortplanten tijdens gunstige omstandigheden, bijvoorbeeld na een regenbui.
Steven Van Bellgehem van de UGent sprak over de karakterisering van verschillende soorten wolfspinnen en het ontstaan van nieuwe soorten op de Galapagos eilanden als gevolg van reproductieve isolatie en verschillende omgevingsfactoren.
Dagmar Obbels van de KULeuven, stelde haar thesis voor over de populatiegenetica van wrattenzwijnen op het Indonesische eiland Sulawesi. Haar project was onderdeel van het Hoefdierenproject op het Indonesische eiland Sulawesi dat het KMDA onderzoeksdepartement CRC samen met de universiteiten van Edinburgh, Durham en Bogor opgezet heeft. Dagmar heeft voor haar thesis een vergelijking gemaakt van de historische populatie zwijnen op Sulawesi op grond van DNA van museumstalen, en DNA stalen van de huidige populatie wrattenzwijnen.
Delphine Coates van UGent beschreef een onderzoek waarbij ze een evaluatie maakte van verschillende methodieken om mosselen (Jawel, de gewone eetbare variant…) te gebruiken als bio-indicatoren voor watervervuiling in de Belgische zeehavens.
Nina Wauters van de ULBruxelles deed een studie in de Andes naar de diversiteit van mieren in relatie tot hoogte- en klimaatsverschillen. Dit was de eerste studie waarbij een volledige analyse gedaan werd van mierengemeenschappen langsheen een hoogtegradiënt. Dit soort studies kan belangrijke informatie genereren over de effecten van klimaatsveranderingen op biodiversiteit.
Sofie Meeus van de KULeuven, tenslotte, - de enige botanist in dit gezelschap - bestudeerde de evolutie van voortplantingsstrategieën bij planten op eilanden. Meer in het bijzonder bekeek zij of zelfbestuiving in de plant Hugonia serrata veroorzaakt werd doordat hun gespecialiseerde bestuivers sterk in aantal zijn afgenomen, of dat het hier een heel oude eigenschap is die bij veel eilandsoorten voorkomt. Immers, zelfbevruchting biedt planten veel voordelen voor het kunnen koloniseren van eilanden.
De jury, bestaande uit Hans Van Dijck (UCLouvain), Serge Aron (ULBruxelles), Dominique Adriaens (UGent), Kurt Jordaens (UA & Museum voor Midden Afrika), Pierre Devos (Koninklijke Belgische Vereniging voor Dierkunde, onze nieuwe Kets-partner sinds dit jaar) en Zjef Pereboom (KMDA), sprak zich na deliberatie unaniem uit voor Aurora Geerts uit Leuven als eerste Ketsprijswinnaar. Nina Wauters uit Brussel werd als op een na beste kandidate uitverkozen. Beide kandidaten hadden een zeer goede en duidelijk opgebouwde presentatie, en gaven er tijdens de vragenronde blijk van hun onderwerp volledig te beheersen. Zij bleken zeer mature wetenschappers te zijn die hun eigen onderzoek in een groter evolutionair kader konden plaatsen. De overige kandidaten waren uiteraard niet slecht, ze waren immers al door de eerste selectieronde gekomen, maar over het geheel gezien scoorden zij op de gebruikte criteria minder goed dan de twee winnaars.
De prijs bestaat in haar huidige vorm pas drie jaar, en begint binnen de Belgische academische wereld steeds meer belangstelling te krijgen. Om het voortbestaan van de prijs te garanderen en de communicatie over het bestaan van de prijs en de doelstellingen ervan te verbeteren, werken we vanaf dit jaar samen met de KBVD die vanaf volgend jaar zal nog een extra beloning uitreiken. De winnaar ontvangt dan naast de reisbeurs van 1.200 Euro ook een vergoeding voor de reis- en registratiekosten voor deelname aan het jaarlijkse Benelux Congress of Zoology, inclusief de mogelijkheid een heuse wetenschappelijke presentatie over de thesis te verzorgen op dit congres.
Zjef Pereboom
Aurora Geerts van de KULeuven, die een voordracht gaf over een evolutionaire verklaring voor het fenomeen van ‘Bet-hedging’; een voortplantingsstrategie die veel dieren en planten gebruiken in extreme omgevingen. Bij bet-hedging stellen dieren hun voortplanting uit tot momenten die betere omstandigheden bieden. Kreeftachtigen die in rotspoelen leven bijvoorbeeld, leggen eitjes die verschillende en soms langdurige periodes van droogte kunnen weerstaan en zo met hun onvoorspelbare omgeving kunnen omgaan, en zich pas ontwikkelen en zichzelf weer voortplanten tijdens gunstige omstandigheden, bijvoorbeeld na een regenbui.
Steven Van Bellgehem van de UGent sprak over de karakterisering van verschillende soorten wolfspinnen en het ontstaan van nieuwe soorten op de Galapagos eilanden als gevolg van reproductieve isolatie en verschillende omgevingsfactoren.
Dagmar Obbels van de KULeuven, stelde haar thesis voor over de populatiegenetica van wrattenzwijnen op het Indonesische eiland Sulawesi. Haar project was onderdeel van het Hoefdierenproject op het Indonesische eiland Sulawesi dat het KMDA onderzoeksdepartement CRC samen met de universiteiten van Edinburgh, Durham en Bogor opgezet heeft. Dagmar heeft voor haar thesis een vergelijking gemaakt van de historische populatie zwijnen op Sulawesi op grond van DNA van museumstalen, en DNA stalen van de huidige populatie wrattenzwijnen.
Delphine Coates van UGent beschreef een onderzoek waarbij ze een evaluatie maakte van verschillende methodieken om mosselen (Jawel, de gewone eetbare variant…) te gebruiken als bio-indicatoren voor watervervuiling in de Belgische zeehavens.
Nina Wauters van de ULBruxelles deed een studie in de Andes naar de diversiteit van mieren in relatie tot hoogte- en klimaatsverschillen. Dit was de eerste studie waarbij een volledige analyse gedaan werd van mierengemeenschappen langsheen een hoogtegradiënt. Dit soort studies kan belangrijke informatie genereren over de effecten van klimaatsveranderingen op biodiversiteit.
Sofie Meeus van de KULeuven, tenslotte, - de enige botanist in dit gezelschap - bestudeerde de evolutie van voortplantingsstrategieën bij planten op eilanden. Meer in het bijzonder bekeek zij of zelfbestuiving in de plant Hugonia serrata veroorzaakt werd doordat hun gespecialiseerde bestuivers sterk in aantal zijn afgenomen, of dat het hier een heel oude eigenschap is die bij veel eilandsoorten voorkomt. Immers, zelfbevruchting biedt planten veel voordelen voor het kunnen koloniseren van eilanden.
De jury, bestaande uit Hans Van Dijck (UCLouvain), Serge Aron (ULBruxelles), Dominique Adriaens (UGent), Kurt Jordaens (UA & Museum voor Midden Afrika), Pierre Devos (Koninklijke Belgische Vereniging voor Dierkunde, onze nieuwe Kets-partner sinds dit jaar) en Zjef Pereboom (KMDA), sprak zich na deliberatie unaniem uit voor Aurora Geerts uit Leuven als eerste Ketsprijswinnaar. Nina Wauters uit Brussel werd als op een na beste kandidate uitverkozen. Beide kandidaten hadden een zeer goede en duidelijk opgebouwde presentatie, en gaven er tijdens de vragenronde blijk van hun onderwerp volledig te beheersen. Zij bleken zeer mature wetenschappers te zijn die hun eigen onderzoek in een groter evolutionair kader konden plaatsen. De overige kandidaten waren uiteraard niet slecht, ze waren immers al door de eerste selectieronde gekomen, maar over het geheel gezien scoorden zij op de gebruikte criteria minder goed dan de twee winnaars.
De prijs bestaat in haar huidige vorm pas drie jaar, en begint binnen de Belgische academische wereld steeds meer belangstelling te krijgen. Om het voortbestaan van de prijs te garanderen en de communicatie over het bestaan van de prijs en de doelstellingen ervan te verbeteren, werken we vanaf dit jaar samen met de KBVD die vanaf volgend jaar zal nog een extra beloning uitreiken. De winnaar ontvangt dan naast de reisbeurs van 1.200 Euro ook een vergoeding voor de reis- en registratiekosten voor deelname aan het jaarlijkse Benelux Congress of Zoology, inclusief de mogelijkheid een heuse wetenschappelijke presentatie over de thesis te verzorgen op dit congres.
Zjef Pereboom
vrijdag 23 oktober 2009
Niet goed in je vel?

Een Australisch onderzoeksteam bestudeerde besmette groene boomkikkers (Litorea) en vond dat de dieren problemen hadden met het transport van elektrolyten door hun huid. Elektrolyten zijn chemische stoffen die in water uiteenvallen in kleinere geladen deeltjes (ionen) zoals bv. natrium, chloride, kalium en calcium, die noodzakelijk zijn voor een goede werking van het lichaam. Als de balans tussen deze stoffen binnen en buiten het lichaam wordt verstoord, kunnen de organen niet normaal functioneren.
Ondanks dat de huidziekte op wereldschaal een enorme sterfte tot gevolg heeft, zijn niet alle soorten even gevoelig voor de ziekte. Dat gegeven willen we nu gebruiken voor een nieuw project binnen het CRC. Begin 2010 start de KMDA in samenwerking met de Universiteit Gent een doctoraatsproject van 4 jaar om te achterhalen welke mechanismen de gevoeligheid voor Batrachochytrium dendrobatidis bepalen. Maar nog belangrijker, we willen die kennis gebruiken voor de ontwikkeling van veilige en effectieve behandelingsprotocollen voor chytridiomycose-infecties bij amfibieën. Een absolute noodzaak om in dierentuinen en privé-collecties amfibieën een veilig heenkomen te bieden.
Zjef Pereboom
Bron: Voyles, J., Young, S., Berger, L., Campbell, C., Voyles, W., Dinudom, A., Cook, D., Webb, R., Alford, R., Skerratt, L., & Speare, R. (2009). Pathogenesis of Chytridiomycosis, a Cause of Catastrophic Amphibian Declines. Science DOI: 10.1126/science.1176765
woensdag 14 oktober 2009
Liegen om het hardst
Apen kunnen liegen dat het barst als er voedsel in het spel is, zo bleek uit een recente publicatie. In Planckendael wisten we dat al langer. Ook onze bonobo’s liegen er vrolijk op los.
In het wetenschappelijke tijdschrift Proceedings of the Royal Society B beschrijven de onderzoekers een onderzoek met kapucijnaapjes in Argentinië. Gewoonlijk waarschuwen kapucijnaapjes hun groepsleden bij naderend gevaar met alarmkreten. Maar het onderzoek beschrijft dat kapucijnapen dezelfde alarmkreten misbruiken als ze ergens eten vinden, waarna de anderen hun aandacht op de denkbeeldige vijand richten in plaats van op het voedsel. De onderzoekers deden een experiment waarbij ze stukjes fruit verstopten en observeerden wat er gebeurt als een kapucijnaap het fruit vindt. Daarbij letten ze vooral op wie, wanneer, en hoe vaak er een alarmkreet geslaakt werd, en hoe de groepsleden reageerden.
Het bleek dat dominante dieren - zoals te verwachten - geen bedrog nodig hebben om hun beloning op te eisen. Het dier met de hoogste rang in de groep sloeg zelden of nooit vals alarm; ondergeschikte dieren des te meer. Daarnaast bleek dat er vaker alarmkreten gegeven worden als er méér potentiële concurrenten zijn, of als er meer voedsel werd ontdekt en dus wanneer de beloning hoger is. Een overduidelijke aanwijzing dus dat sommige apen de boel belazeren om een voordeeltje te behalen. Of dit bewuste bedriegerij is valt moeilijk te bewijzen. Immers, de diertjes kunnen dit gedrag ook vertonen omdat ze simpelweg hebben ervaren dat ze met het slaken van alarmkreten meer voedsel bemachtigen.In het wetenschappelijke tijdschrift Proceedings of the Royal Society B beschrijven de onderzoekers een onderzoek met kapucijnaapjes in Argentinië. Gewoonlijk waarschuwen kapucijnaapjes hun groepsleden bij naderend gevaar met alarmkreten. Maar het onderzoek beschrijft dat kapucijnapen dezelfde alarmkreten misbruiken als ze ergens eten vinden, waarna de anderen hun aandacht op de denkbeeldige vijand richten in plaats van op het voedsel. De onderzoekers deden een experiment waarbij ze stukjes fruit verstopten en observeerden wat er gebeurt als een kapucijnaap het fruit vindt. Daarbij letten ze vooral op wie, wanneer, en hoe vaak er een alarmkreet geslaakt werd, en hoe de groepsleden reageerden.
Onze bonobo’s in Planckendael kennen een vergelijkbare truc om hun groepsgenoten te misleiden, zo bleek uit CRC onderzoek door Ellen Van Krunkelsven en Lien Verstraete van enkele jaren geleden. Bonobo’s slaken vaak luide kreten van opwinding wanneer ze voedsel vinden in hun verblijf. Uit observaties bleek het vooral de dominante vrouwtjes waren die hun opwinding lieten blijken als zij als eerste het voedsel ontdekten. Experimenten bevestigden dat mannetjes en ondergeschikte vrouwtjes hun kreten onderdrukken, maar als ze dit in hun opwinding een keertje vergaten, de hooggerangde dieren er als de kippen bijwaren om het voedsel af te pakken. Klaarblijkelijk trekt al dat geroep de aandacht van de anderen, en loopt je zo de kans je kostbare vondst te moeten afstaan aan een dominanter dier. Reden te meer dus om je enthousiasme zoveel mogelijk te beteugelen.
Het onderzoek wees ook uit dat de bonobo’s dit gedrag moeten aanleren en dat de sociale context een grote rol speelt hierbij. Jonge dieren onderdrukken hun opwinding niet, en er werd hen dus vaker voedsel afgepakt. Maar naarmate ze ouder werden gebruikten ze steeds vaker de tactiek om maar gewoon hun mond te houden, en met succes.....
Zjef Pereboom (CRC)
foto: Frans De Waal/PLOS
dinsdag 6 oktober 2009
Verrijking met een geurtje
over de hele wereld steeds vaker gebruik van gedragsverrijking om ervoor te zorgen dat de dieren voldoende afleiding hebben en minder ongewenst gedrag gaan vertonen, zoals het zogenaamde “ijsberen”. De laatste jaren bestaat er een trend om hierbij gebruik te maken van geuren als gedragsverrijking. Veel roofdiersoorten hebben immers een uitstekende reukzin. Een recente studie toonde aan dat deze vorm van verrijking tot nog toe vooral bij katachtigen werd toegepast, maar veel minder bij hondachtigen en helemaal niets werd uitgevoerd bij hyena’s, hoewel ook zij bekend staan om hun goede reukvermogen.
Daarom besloten we om een onderzoek uit te voeren naar het gebruik van geurverrijking bij de gevlekte hyena’s in Planckendael. Eerdere studies bij hyena’s hadden wel aangetoond dat hyena’s verschillende geuren kunnen onderscheiden, maar er was weinig geweten over de invloed van geuren op het gedrag van hyena’s doorheen de dag. Stagiaire Heleen Ceuppens van de Katholieke Hogeschool Sint Lieven te Sint Niklaas trok aan de slag. Zij bood aan de hyena’s 3 verschillende geuren aan. Bloed werd gekozen omdat deze geur bij onze hyena’s bekend is (ze eten vlees). Daarnaast gebruikten we twee etherische oliën: pepermuntolie en lavendelolie. Van de eerste werd in eerdere studies aangetoond dat hij een opwekkende invloed had op het gedrag van honden, de tweede zou rustgevend werken. Heleen sprenkelde elke geur steeds op één pakje stro dat in het verblijf werd gelegd, dit werd het gemarkeerde pakje stro. Daarnaast legden we in het verblijf ook telkens een pakje ongemarkeerd stro. Zo werd elke geur op vijf verschillende dagen aan de hyena’s aangeboden. Om te kijken of stro op zich een effect had, voorzagen we ook vijf dagen waarop de hyena’s twee pakjes ongemarkeerd stro kregen. Bovendien keek Heleen natuurlijk ook op vijf dagen zonder enige extra verrijking. Al tijdens de observaties viel op dat de hyena’s heel fel reageerden op pepermuntolie: ze snuffelden veel aan het gemarkeerde stro en gingen er zelfs in liggen rollen. Daarna roken ze natuurlijk zelf helemaal naar pepermunt, zodat ze zichzelf begonnen schoon te likken en ook opvallend meer met elkaar speelden. Dit alles zorgde ervoor dat in aanwezigheid van pepermuntolie inderdaad het “ijsbeer” gedrag verminderde. De geuren van bloed en lavendel hadden een gelijkaardig effect: beide verminderden het stereotiepe “ijsberen”, maar zorgden niet echt voor meer sociale interacties. Hoewel we dus erg tevreden waren met onze geurexperimenten, die voor het eerst aantoonden dat geuren kunnen gebruikt worden als verrijking voor hyena’s, zat er een onverwacht staartje aan het verhaal. Uit de analyses bleek namelijk dat de beste remedie tegen stereotiep “ijsberen” bestond uit het aanbieden van twee pakjes stro zonder geuren. Op die controledagen stereotiepeerden de hyena’s het minst, omdat ze gewoon de hele namiddag lagen te zonnen, elk op zijn eigen pakje ongemarkeerd stro!
We weten nu dus dat we in de toekomst het leven van onze hyena’s kunnen verrijken door hen gewoonweg stro aan te bieden, waarop we zo af en toe een drupje pepermuntolie kunnen sprenkelen om het spannend te houden.
Daarom besloten we om een onderzoek uit te voeren naar het gebruik van geurverrijking bij de gevlekte hyena’s in Planckendael. Eerdere studies bij hyena’s hadden wel aangetoond dat hyena’s verschillende geuren kunnen onderscheiden, maar er was weinig geweten over de invloed van geuren op het gedrag van hyena’s doorheen de dag. Stagiaire Heleen Ceuppens van de Katholieke Hogeschool Sint Lieven te Sint Niklaas trok aan de slag. Zij bood aan de hyena’s 3 verschillende geuren aan. Bloed werd gekozen omdat deze geur bij onze hyena’s bekend is (ze eten vlees). Daarnaast gebruikten we twee etherische oliën: pepermuntolie en lavendelolie. Van de eerste werd in eerdere studies aangetoond dat hij een opwekkende invloed had op het gedrag van honden, de tweede zou rustgevend werken. Heleen sprenkelde elke geur steeds op één pakje stro dat in het verblijf werd gelegd, dit werd het gemarkeerde pakje stro. Daarnaast legden we in het verblijf ook telkens een pakje ongemarkeerd stro. Zo werd elke geur op vijf verschillende dagen aan de hyena’s aangeboden. Om te kijken of stro op zich een effect had, voorzagen we ook vijf dagen waarop de hyena’s twee pakjes ongemarkeerd stro kregen. Bovendien keek Heleen natuurlijk ook op vijf dagen zonder enige extra verrijking. Al tijdens de observaties viel op dat de hyena’s heel fel reageerden op pepermuntolie: ze snuffelden veel aan het gemarkeerde stro en gingen er zelfs in liggen rollen. Daarna roken ze natuurlijk zelf helemaal naar pepermunt, zodat ze zichzelf begonnen schoon te likken en ook opvallend meer met elkaar speelden. Dit alles zorgde ervoor dat in aanwezigheid van pepermuntolie inderdaad het “ijsbeer” gedrag verminderde. De geuren van bloed en lavendel hadden een gelijkaardig effect: beide verminderden het stereotiepe “ijsberen”, maar zorgden niet echt voor meer sociale interacties. Hoewel we dus erg tevreden waren met onze geurexperimenten, die voor het eerst aantoonden dat geuren kunnen gebruikt worden als verrijking voor hyena’s, zat er een onverwacht staartje aan het verhaal. Uit de analyses bleek namelijk dat de beste remedie tegen stereotiep “ijsberen” bestond uit het aanbieden van twee pakjes stro zonder geuren. Op die controledagen stereotiepeerden de hyena’s het minst, omdat ze gewoon de hele namiddag lagen te zonnen, elk op zijn eigen pakje ongemarkeerd stro!
We weten nu dus dat we in de toekomst het leven van onze hyena’s kunnen verrijken door hen gewoonweg stro aan te bieden, waarop we zo af en toe een drupje pepermuntolie kunnen sprenkelen om het spannend te houden.
Jeroen Stevens - CRC
foto: Jeroen Stevens
Op de vlooienmarkt
Vlooigedrag gebeurt niet zomaar: biologen gaan ervan uit dat het gedrag voor de apen kostelijk is: de tijd die een aap besteedt aan het vlooien van een groepsgenoot, kan hij niet besteden aan het zoeken naar voedsel, of aan het zichzelf vlooien. Dus moeten apen keuzes maken: wie zal ik vlooien, en wat krijg ik ervoor terug? Vooral dat laatste houdt biologen die in Planckendael de bonobo’s onderzoeken al een vijftiental jaren bezig. Het blijkt immers dat verschillende soorten primaten bij het vlooien een marktmodel volgen, gebaseerd op de economische wetten van vraag en aanbod. Als er veel partners beschikbaar zijn, stijgt het aanbod, maar ook de vraag. Dergelijke “biologische marktmodellen” zijn hot topic. Uit onderzoek van Hilde Vervaecke en Jeroen Stevens is gebleken dat de bonobo’s ook andere diensten “betalen” met vlooigedrag: wie vaak een andere bonobo vlooit, kan bij ruzies rekenen op de steun van zijn vaste vlooipartner. Daarnaast is vlooien bij bonobo’s vooral wederkerig: “als jij mij vlooit, dan vlooi ik jou”. Wanneer we verschillende bonobogroepen in dierentuinen bekijken, zien we dat deze wederkerigheid samenhangt met de dominantiestijl van de groep: sommige groepen zijn despotisch, met een duidelijke, strikte rangorde en hier wordt minder wederkerig gevlooid. Andere groepen zijn eerder egalitair, alle dieren hebben meer gelijkaardige rangen, en in deze groepen gebeurt vlooien wel voornamelijk wederkerig. Mensengroepen gelden doorgaans als egalitair (toch in vergelijking met sommige apensoorten) en misschien ligt deze egalitaire samenleving dus wel aan de basis van onze neiging om diensten en wederdiensten te bewijzen?
Dit jaar neemt Nikki Staes, Master student aan de Universiteit van Antwerpen, het vlooigedrag van de bonobo’s in Planckendael nog nauwkeuriger onder de loep. Zij kijkt niet alleen naar hoe vaak de bonobo’s elkaar vlooien, maar ook of ze elkaar even lang vlooien. Een vlooisessie bestaat immers uit korte episodes waarbij de vlooipartners geregeld van rol veranderen: eerst vlooit bonobo A zijn groepsgenoot bonobo B voor een tijdje, en direct daarna is het de beurt aan bonobo B. We vragen ons nu af of ze daarbij min of meer bijhouden hoe lang ze gevlooid zijn en hun eigen vlooi investering daaraan aanpassen. Uit onderzoek van bavianen en makaken blijkt alvast dat zij in staat zijn om op die manier de rekening bij te houden. Maar capucijnapen en chimpansees, die als “intelligenter” te boek staan, balanceren nu juist niét op kortere termijn! Dus misschien gaat het niet om intelligentie, maar is ook dit weer terug te voeren op verschillen in dominantiestijl? De onderzoeken van Nikki zullen het hopelijk uitwijzen!
Nikki Staes (Universiteit Antwerpen) & Jeroen Stevens (CRC)
foto: Jeroen Stevens
Gierende hormonen
De juiste partner vinden is niet enkel voor mensen ingewikkeld. Bij de monniksgier (Aegypius monachus), een bedreigde gierensoort waarvan de wilde populatie in Zuid Europa sterk is afgenomen, is een goede paarvorming al even moeilijk. Monniksgieren zijn enorme vogels, de grootste in Europa. Ze leven ook lang en wanneer een paar is gevormd, blijft het meestal bij elkaar “tot de dood hen scheidt”. Deze vogels leggen vaak niet meer dan één ei per seizoen en het jong wordt gevoed door beide ouders tot het, na ongeveer acht maanden, volwassen en onafhankelijk wordt.
In de natuur zijn ze erg succesvol bij de voortplanting. Driekwart van de gelegde eieren ontwikkelt tot volwassen vogels. Maar de kweekresultaten in zoos zijn verrassend laag, met een succes van slechts één op de vier eieren. De belangrijkste oorzaak daarvan is dat de meeste eieren die in zoos gelegd worden door monniksgieren niet bevrucht zijn en dat nog een aantal eieren accidenteel breekt tijdens het uitbroeden. Dat is natuurlijk erg jammer, ook gezien de enorme moeite die in heel Europa in het kweekprogramma wordt gestoken. Ongeveer 20 jaar geleden is er immers een internationaal kweekprogramma (‘European Endangered Species Programme’ of ‘EEP’) voor deze soort opgestart, gecoördineerd vanuit Dierenpark Planckendael in Mechelen. Een van de doelstellingen van dit programma is jonge vogels ook te herintroduceren in Zuid Europa. Deze vrijgelaten vogels doen het goed: Jean en Julia, twee monniksgieren geboren in Planckendael in mei 2008 en gelost in Zuid-Frankrijk in augustus 2008, zijn daar het levende bewijs van. De slechte kweekresultaten in Europese zoos in het algemeen werpen echter een schaduw over het herintroductieproject.
Binnen het CRC proberen we daar nu iets aan te doen door de genetische achtergrond van paarvorming bij monniksgieren te onderzoeken. Als we, zoals bij andere diersoorten reeds aangetoond, kunnen achterhalen en voorspellen welke genetische kenmerken belangrijk zijn voor een goede paarvorming, dan kunnen we die informatie gebruiken om meer compatibele koppels te vormen in dierentuinen. Een sterke paarbinding zal dan hopelijk leiden tot een hoger kweeksucces in deze monogame soort, zodat ook meer jongen beschikbaar zijn om uit te zetten in hun natuurlijke habitat.
lees meer >>
Katja Wolfram, Jill Shephard (CRC)
maandag 5 oktober 2009
Het zit 'm in de genen
Behoud van biodiversiteit is één van de kerntaken van de KMDA. Biodiversiteit omvat niet enkel de verscheidenheid van ecosystemen en soorten maar ook van het DNA binnen elke soort, de genetische diversiteit. Net zoals bij mensen, bestaan er immers genetische verschillen tussen individuen. Deze verscheidenheid is cruciaal voor het voortbestaan van soorten, omdat dit mogelijkheden biedt om zich aan te passen aan nieuwe omstandigheden (zie ook “In Den Beginne” van 12 februari).
Een conservatiegeneticus legt zich toe op het opvolgen en beheren van deze genetische diversiteit zowel in kweekprogramma’s in zoos (ex-situ) als bij de bescherming van wilde populaties (in-situ), en probeert zoveel mogelijk van die diversiteit te behouden. Wetenschappelijk onderzoek zoals wij dat in onze projecten uitvoeren is van groot belang voor het behoud van genetische diversiteit, en de link tussen ex-situ en in-situ is essentieel om dat goed te kunnen doen. De volgende voorbeelden laten zien dat nauwe samenwerking tussen onze wetenschappers in de Zoo en natuurbeschermers “in het veld” grote voordelen heeft.
Van de meeste kweekprogramma’s worden stamboeken bijgehouden, lijsten met zo veel mogelijk informatie van de dieren in zo’n kweekpopulatie. Wanneer stamboekdata onvolledig zijn, bijvoorbeeld wanneer we de vaders van een aantal dieren niet kennen, kan DNA-onderzoek het beheer van de kweekpopulaties ondersteunen. Zo wordt het DNA van goudkopleeuwaapjes (Leontopithecus chrysomelas) en babirusa (Babyrousa babyrussa) in ons laboratorium in de Zoo geanalyseerd om de onderlinge verwantschap van de dieren te bepalen. Door de genetische kenmerken te vergelijken met gegevens uit het veld, kunnen we bovendien de herkomst en relatieve verscheidenheid van de stamouders achterhalen, de dieren waarmee de kweekpopulatie ooit is gestart. Daartoe werken we samen met onderzoekers in Brazilië en Indonesië. Bovendien laat dit ons toe om de genetische diversiteit en populatiestructuur in het wild te bestuderen, en zo meer te leren over de nog levende aantallen (heel belangrijk bij bedreigde soorten), hun verspreiding en hun voortplantingsysteem. Die informatie is niet louter van wetenschappelijk belang, maar kan bovenal gebruikt worden door natuurbeschermers bij het ontwikkelen en verfijnen van actieplannen voor conservatie van wilde populaties.
Genetisch onderzoek bij zoodieren kan ook op andere manieren een belangrijke bijdrage leveren aan de bescherming van soorten. In het geval van het Kaapse zeepaardje (Hippocampus capensis), de ooievaar (Ciconia ciconia), de Maleise tapir (Tapir indicus), de monniksgier (Aegypius monachus) en de Andesbeer (Tremarctos ornatus), zijn de technieken en genetische merkers die in ons labo werden ontwikkeld aan de hand van stalen uit de Zoo, ook te gebruiken voor onderzoek van stalen uit het wild. Hiertoe werken KMDA-genetici nauw samen met lokale onderzoekers en natuurbeschermers. Anderzijds is het soms erg moeilijk om genetisch onderzoek in dierentuinen uit te voeren zonder een sterke inbreng vanuit het veld. Bij het onderzoek om onderscheid te kunnen maken tussen verschillende ondersoorten van soldatenara’s (Ara militaris) in het kweekprogramma zijn we aangewezen op referentiestalen uit het wild. Deze informatie is belangrijk om kunstmatige vermenging tussen ondersoorten te vermijden. Het zit 'm dus écht in de genen!
dinsdag 29 september 2009
Leuk, leuk, leuk!!! ...bezoekers...
Heb je dat ook wel eens gehad!? Je staat voor een dierenverblijf in de Zoo, en één van de dieren komt naar je toe “om met je te spelen”. Veel mensen zullen je voor gek verklaren, maar zo heel gek is die gedachte niet eens. Zoobezoekers kunnen wel degelijke een positieve invloed hebben op het gedrag en het welzijn van de dieren. We spreken dan van verrijking. Maar de invloed van bezoekers kan ook negatief zijn en zich uiten in een toename van stressgedragingen of agressie tussen de dieren.
Om meer inzicht te verkrijgen in de effecten van bezoekers op verschillende diersoorten die eenzelfde verblijf delen, evalueerden we het gedrag van ezelspinguïns, koningspinguïns en macaronipinguïns in de Antwerpse Zoo. Uit de resultaten bleek dat - in tegenstelling tot wilde pinguïns - alle drie de soorten veel minder agressieve gedragingen vertoonden met toenemende bezoekersaantallen. Dit kan komen omdat pinguïns waakzamer zijn in aanwezigheid van bezoekers (en liever geen tijd besteden aan ruzie maken), of omdat bezoekers een verrijkend effect hebben. Dit laatste lijkt inderdaad het geval voor de ezelspinguïns. Zij bleken een sterke voorkeur te hebben om te zwemmen voor een groot onderwaterraam, vooral wanneer er méér bezoekers stonden. Maar die bezoekers bleken tegelijkertijd ook stresserend te kunnen zijn aan de andere kant van het verblijf. Wanneer er veel bezoekers stonden aan de rechterkant, waar ze hoog boven de zwemmende pinguïns uittorenen, verdween die duidelijke voorkeur, en leken de pinguïns de bezoekers te mijden. Dit laat duidelijk zien dat bezoekers zowel een verrijkende als stresserende invloed kunnen hebben op dierentuindieren. Maar de studie geeft ook aan dat de studie van bezoekerseffecten ons kanhelpen het welzijn van zoodieren te verbeteren én te waarborgen, en dat een juiste inrichting van het verblijf van groot belang kan zijn.
Melanie Rosenhart (VU Amsterdam) & Zjef Pereboom (CRC)
Om meer inzicht te verkrijgen in de effecten van bezoekers op verschillende diersoorten die eenzelfde verblijf delen, evalueerden we het gedrag van ezelspinguïns, koningspinguïns en macaronipinguïns in de Antwerpse Zoo. Uit de resultaten bleek dat - in tegenstelling tot wilde pinguïns - alle drie de soorten veel minder agressieve gedragingen vertoonden met toenemende bezoekersaantallen. Dit kan komen omdat pinguïns waakzamer zijn in aanwezigheid van bezoekers (en liever geen tijd besteden aan ruzie maken), of omdat bezoekers een verrijkend effect hebben. Dit laatste lijkt inderdaad het geval voor de ezelspinguïns. Zij bleken een sterke voorkeur te hebben om te zwemmen voor een groot onderwaterraam, vooral wanneer er méér bezoekers stonden. Maar die bezoekers bleken tegelijkertijd ook stresserend te kunnen zijn aan de andere kant van het verblijf. Wanneer er veel bezoekers stonden aan de rechterkant, waar ze hoog boven de zwemmende pinguïns uittorenen, verdween die duidelijke voorkeur, en leken de pinguïns de bezoekers te mijden. Dit laat duidelijk zien dat bezoekers zowel een verrijkende als stresserende invloed kunnen hebben op dierentuindieren. Maar de studie geeft ook aan dat de studie van bezoekerseffecten ons kanhelpen het welzijn van zoodieren te verbeteren én te waarborgen, en dat een juiste inrichting van het verblijf van groot belang kan zijn.
Melanie Rosenhart (VU Amsterdam) & Zjef Pereboom (CRC)
zaterdag 19 september 2009
Kus de kikker

De verhouding van de tweede tot de vierde vinger of teen wordt aangeduid als de digit ratio of 2D:4D. Bij veel diersoorten verschilt 2D:4D tussen de twee geslachten en in dat geval spreken we van een seksueel dimorf kenmerk. Een verschil in de blootstelling aan geslachtshormonen tijdens de ontwikkeling ligt mogelijk aan de basis van dit seksueel dimorfisme in 2D:4D. Het probleem is echter dat bepaalde stoffen uit de omgeving de werking van geslachtshormonen nabootsen en zo kunnen leiden tot afwijkingen in de ledematen en geslachtsorganen van amfibieën.
Recent zijn we in de Zoo van Antwerpen een studie gestart om na te gaan in hoeverre zulke seksuele dimorfismen in 2D:4D voorkomen bij een variatie aan amfibieën. Vertegenwoordigers van de Anura (kikkers en padden) en Caudata (salamanders) worden onderzocht met behulp van een diervriendelijke methode: een combinatie van digitale foto’s en computer software laat toe om de lengtes van de tweede en vierde teen op te meten en de ratio te bepalen. De methode maakt een internationale samenwerking mogelijk waarbij bijdragen worden geleverd door verschillende instituten: Nordens Ark, Zweden, Perth Zoo, Australië, Diergaarde Blijdorp, Nederland, het Natuurhistorisch Museum in Londen, Verenigd Koninkrijk en het Russisch Biofysisch Instituut, Pushchino.
Natuurpunt, een Belgische stichting die het opneemt voor de natuur in Vlaanderen, leverde een grote bijdrage aan de studie. De Hyla werkgroep die onderdeel uitmaakt van deze vereniging houdt zich al sinds 1987 bezig met projecten die betrekking hebben op amfibieën en reptielen. Leden van Hyla in Brasschaat coördineren sinds 1995 jaarlijks “paddenoverzetten” tijdens de lentemigratie van padden, kikkers en salamanders naar hun voortplantingsgebieden. Barrières worden geplaatst samen met ingegraven emmers om te vermijden dat de amfibieën de weg oversteken en zo ten prooi vallen aan het verkeer. Bovendien zijn recent tunnels onder de weg aangelegd zodat de dieren niet meer noodgedwongen bovengronds moeten oversteken. Vele avonden gingen de Hyla leden op pad, gewapend met enkele emmers en zaklampen, om de dieren te verzamelen en veilig over te zetten. Ook kwamen meerdere scholen een handje toesteken om ‘s morgens amfibieën te verzamelen en ze een veilig heenkomen te bezorgen. De kinderen kregen op deze manier een beginnende kennis over het leven van een amfibie, het “kus-de-kikker-en-hij-verandert-in-een-prins” verhaaltje inbegrepen, en konden aan den lijve ondervinden wat conservatie inhoudt. Hyla maakte het voor ons mogelijk om grote aantallen van de gewone pad (Bufo bufo) en bruine kikker (Rana temporaria) te fotograferen.
Amfibieën zijn wereldwijd in crisis: verschillende rapporteringen van misvormde dieren, ernstige populatie afnamen en extincties hebben de laatste jaren tot bezorgdheid geleid. Onderzoek dat informatie kan leveren over de kwaliteit van het milieu waarin de dieren leven draagt bij aan conservatiedoeleinden. Amfibieën bezitten een permeabele huid die makkelijk stoffen uit de omgeving opneemt, ook verblijven ze tijdens hun leven vaak zowel in het water als in terrestrische omgevingen. Effecten op amfibieën zouden dan ook een goede weerspiegeling zijn van schadelijke stoffen uit het omringend milieu, men beschouwt ze met andere woorden als zeer goede bio-indicatoren. Indien de digit ratio blijkt te verschillen tussen mannetjes en vrouwtjes, kan deze ratio mogelijk als aanwijzing gebruikt worden om een slechte omgevingskwaliteit op te sporen. Zo kunnen amfibieën misschien wel niet alleen zichzelf maar ook de mens helpen want we leven immers allen in dezelfde omgeving.
Anke Stolk (UA) , Robert Browne (CRC)
dinsdag 1 september 2009
Kets valt in de prijzen
In november zal opnieuw de jaarlijkse Ketsprijs voor de biologie uitgereikt worden. De Ketsprijs biedt Vlaamse en Waalse masterstudenten sinds 2007 de mogelijkheid om op grond van een samenvatting van hun master thesis mee te dingen naar een van congresbeurzen twv 1200 euro die door de KMDA en Parc Paradisio beschikbaar worden gesteld. De zes als beste geselecteerde kandidaten stellen hun thesis voor tijdens een symposium voor een jury van Vlaamse en Waalse professoren.
Ondanks dat de prijs in haar huidige vorm pas twee jaar bestaat begint er binnen de Belgische universitaire wereld belangstelling voor te komen. Maar om het voortbestaan van de prijs te kunnen garanderen en de communicatie over het bestaan van de prijs en de doelstellingen ervan te verbeteren werken we vanaf dit jaar samen net de Koninklijke Belgische Vereniging voor Dierkunde (KBVD). Samenwerking met de KBVD is een strategisch goede stap om de Ketsprijs een breder draagvlak en meer bekendheid te geven binnen de academische wereld in België. Vanaf volgend jaar zal de KBVD nog een extra beloning uitreiken. De winnaar ontvangt dan naast de huidige prijs een vergoeding voor de reis- en registratiekosten voor deelname aan het jaarlijkse Benelux Congress of Zoology (afwisselend georganiseerd in België en Nederland) inclusief een tijdsslot voor een heuse wetenschappelijke presentatie tijdens de algemene vergadering.
Jacques Kets (1785-1865), de eerste directeur van de KMDA was een befaamd zoöloog en taxidermist - hij had onder meer het paard van Willem van Oranje opgezet dat in 1815 was gedood bij de Slag van Waterloo - en bezat een uitgebreid naturaliënkabinet en een belangrijke natuurhistorische bibliotheek aan de Kloosterstraat te Antwerpen. lees meer >>
Zjef Pereboom (CRC)
Ondanks dat de prijs in haar huidige vorm pas twee jaar bestaat begint er binnen de Belgische universitaire wereld belangstelling voor te komen. Maar om het voortbestaan van de prijs te kunnen garanderen en de communicatie over het bestaan van de prijs en de doelstellingen ervan te verbeteren werken we vanaf dit jaar samen net de Koninklijke Belgische Vereniging voor Dierkunde (KBVD). Samenwerking met de KBVD is een strategisch goede stap om de Ketsprijs een breder draagvlak en meer bekendheid te geven binnen de academische wereld in België. Vanaf volgend jaar zal de KBVD nog een extra beloning uitreiken. De winnaar ontvangt dan naast de huidige prijs een vergoeding voor de reis- en registratiekosten voor deelname aan het jaarlijkse Benelux Congress of Zoology (afwisselend georganiseerd in België en Nederland) inclusief een tijdsslot voor een heuse wetenschappelijke presentatie tijdens de algemene vergadering.
Jacques Kets (1785-1865), de eerste directeur van de KMDA was een befaamd zoöloog en taxidermist - hij had onder meer het paard van Willem van Oranje opgezet dat in 1815 was gedood bij de Slag van Waterloo - en bezat een uitgebreid naturaliënkabinet en een belangrijke natuurhistorische bibliotheek aan de Kloosterstraat te Antwerpen. lees meer >>
Zjef Pereboom (CRC)
vrijdag 24 juli 2009
Wat een dode poema vertelt
Een laagvliegende troep kalkoengieren die in cirkels rondvliegt in het veld voorspelt veelal niet veel goeds …Maandagmorgen 20 juli was het onderzoeksteam van Project BioBrasil op weg naar het veld. Op een 100 tal meter van het veldstation zagen ze ineens een hele troep van de bekende zwarte vogels op en vlak boven de grond, wat erop wees dat een dier dichtbij gestorven was. Bij het naderen wachtte een verrassing… aan de rand van de weg lag een dode poema, een jong vrouwtje. Het kadaver was nog in relatief goede staat: niet opgeblazen en vooralsnog geen lijkgeur (doch dat zou snel veranderen…). Blijkbaar was het dier in de vroege morgenuren gestorven. Een vaag spoor in het struikgewas op de plaats waar ze lag suggereerde dat ze zich vanuit een plek in het woud naar de weg had gesleept en daar gestorven was. De ogenschijnlijk goede conditie van het dier, en een ronde opening in de borststreek deed ons vermoeden dat het hier misschien niet om een natuurlijke dood ging…
Gelukkig hebben we een dierenartse in het team, Lilian Catenacci, dus die werd onmiddellijk opgetrommeld om de necropsie te verrichten. Na het nemen van een aantal foto’s begonnen we eraan…Allereerst deed Lilian een extern onderzoek. Dat leverde geen sporen op van geweld, een gevecht met andere dieren, of gebroken botten die op een doodsoorzaak zouden kunnen wijzen. De huid was glanzend dik, en het dier leek perfect gezond toen het stierf. Er waren wel drie gaten in de huid, één ter hoogte van de borststreek, één op binnenkant van de rechtervoorpoot en één op de rechterachterpoot. Waar de twee laatste enigszins langwerpig waren en wellicht het werk van kalkoengieren, was de opening in de borststreek perfect rond.
Een volgende stap was het verwijderen van de huid. Die zouden we voorbereiden en doneren aan de plaatselijke universiteit van Santa Cruz. Daarbij vielen ons drie zaken op:
Onderzoek van de maaginhoud toonde aan dat het vrouwtje net gegeten had toen ze gestorven was. Er zat nog onverteerd rood vlees in de maag. Opnieuw een suggestie dat ze voor de rest in perfecte gezondheidsstaat verkeerde.
Het kanaal waarlangs het projectiel was binnengedrongen vertoonde geen brandsporen, wat erop kan wijzen dat het om een pijlwonde ging. Hoewel weinig frequent zijn er nog jagers in de omgeving die deze methode gebruiken, omdat ze geluidloos is. Na het schot volgen ze het gewonde dier en trekken de pijl uit de wonde nadat het gestorven is. Op die manier laat de methode geen enkel spoor na.
Dit dier is dus hoogstwaarschijnlijk het slachtoffer geworden van een jager. Het reservaat zou een veilige haven moeten zijn, maar dat is duidelijk niet altijd het geval. Het onderzoeksteam registreert sinds een tweetal jaren regelmatig de aanwezigheid van vreemde personen, geweerschoten, jachthonden en vallen in het studiegebied, wat ook het lopende onderzoek op de goudkopleeuwaapjes niet ten goede komt. Het gaat hier niet om jagers die jagen voor hun voedsel, doch zogenaamde ‘plezierjagers’ die het aangeschoten dier niet altijd meenemen. Verantwoordelijke voor de bewaking van het reservaat is een team van het Instituut Chico Mendes voor Biodiversiteit. Doch een auto die regelmatig in panne ligt, een slechte uitrusting van de wachters van het reservaat, en gebrek aan mankracht maken dat dit niet voldoende kan gebeuren. We hopen dat de dood van dit vrouwtje en de wijze waarop een aanleiding zal zijn om het probleem strenger aan te pakken.
Kristel De Vleeschouwer, Lilian Catenacci en Carlos Cordeiro.
Gelukkig hebben we een dierenartse in het team, Lilian Catenacci, dus die werd onmiddellijk opgetrommeld om de necropsie te verrichten. Na het nemen van een aantal foto’s begonnen we eraan…Allereerst deed Lilian een extern onderzoek. Dat leverde geen sporen op van geweld, een gevecht met andere dieren, of gebroken botten die op een doodsoorzaak zouden kunnen wijzen. De huid was glanzend dik, en het dier leek perfect gezond toen het stierf. Er waren wel drie gaten in de huid, één ter hoogte van de borststreek, één op binnenkant van de rechtervoorpoot en één op de rechterachterpoot. Waar de twee laatste enigszins langwerpig waren en wellicht het werk van kalkoengieren, was de opening in de borststreek perfect rond.
Een volgende stap was het verwijderen van de huid. Die zouden we voorbereiden en doneren aan de plaatselijke universiteit van Santa Cruz. Daarbij vielen ons drie zaken op:
1) Op de plaats van de wonde in de borststreek was de spier en het weefsel eronder zeer sterk beschadigd. Aan de andere kant, op de plaats van de wonde aan de poten, was dit niet het geval. Opnieuw een suggestie dat de wonde in de borststreek een andere oorzaak had dan die aan de poten.
2) De zone van de borststreek en de nek waren zeer sterk doorbloed, terwijl de rest van het lichaam eerder bleek was. Dit suggereerde een interne bloeding en een versterkte bloedstroom naar de borst en de hersenen, ten koste van de bevoorrading van de rest van het lichaam.
3) Het dier was in een zeer goede conditie: stevige vetlaag, goed ontwikkelde spieren, sterk ontwikkelde ligamenten.Na het verwijderen van de huid sneed Lilian het dier open om het interne onderzoek te doen. In de borststreek had er een heel sterke bloeding plaatsgehad. Vanaf de opening in de huid van de borststreek was er een kanaal gevormd tot aan het borstbeen. Dit suggereerde dat een projectiel met grote impact in het lichaam binnengedrongen was, en daar een extensieve interne bloeding veroorzaakt had. Deze bloeding heeft de dood van het dier tot gevolg gehad. We zochten nog naar een kogel in het lichaam doch vonden er geen.
Onderzoek van de maaginhoud toonde aan dat het vrouwtje net gegeten had toen ze gestorven was. Er zat nog onverteerd rood vlees in de maag. Opnieuw een suggestie dat ze voor de rest in perfecte gezondheidsstaat verkeerde.
Het kanaal waarlangs het projectiel was binnengedrongen vertoonde geen brandsporen, wat erop kan wijzen dat het om een pijlwonde ging. Hoewel weinig frequent zijn er nog jagers in de omgeving die deze methode gebruiken, omdat ze geluidloos is. Na het schot volgen ze het gewonde dier en trekken de pijl uit de wonde nadat het gestorven is. Op die manier laat de methode geen enkel spoor na.
Dit dier is dus hoogstwaarschijnlijk het slachtoffer geworden van een jager. Het reservaat zou een veilige haven moeten zijn, maar dat is duidelijk niet altijd het geval. Het onderzoeksteam registreert sinds een tweetal jaren regelmatig de aanwezigheid van vreemde personen, geweerschoten, jachthonden en vallen in het studiegebied, wat ook het lopende onderzoek op de goudkopleeuwaapjes niet ten goede komt. Het gaat hier niet om jagers die jagen voor hun voedsel, doch zogenaamde ‘plezierjagers’ die het aangeschoten dier niet altijd meenemen. Verantwoordelijke voor de bewaking van het reservaat is een team van het Instituut Chico Mendes voor Biodiversiteit. Doch een auto die regelmatig in panne ligt, een slechte uitrusting van de wachters van het reservaat, en gebrek aan mankracht maken dat dit niet voldoende kan gebeuren. We hopen dat de dood van dit vrouwtje en de wijze waarop een aanleiding zal zijn om het probleem strenger aan te pakken.
Kristel De Vleeschouwer, Lilian Catenacci en Carlos Cordeiro.
Abonneren op:
Posts (Atom)